Nabijheid als probleem
VANAF MIJN kamer op de achtste verdieping van het hoofdgebouw van de Technische Hogeschool Eindhoven had ik een fraai panoramisch zicht op de stad.
Helemaal links de lichttoren van de NV Philips, waar, naar verluidt, experimenten met lampen werden verricht. Ver daarachter, aan de zuidkant van de stad, wist ik het fameuze Natlab van Philips, toen een van de belangrijkste industriele onderzoeksinstituten ter wereld. Na de lichttoren kwamen de fabrieksgebouwen van Philips, opgetrokken in de stijl van de jaren twintig en geknipt als decor voor expressionistische films uit die tijd (Emil Jannings als Der letzte Man). Daarnaast het voetbalstadion van de Philips Sport Vereniging, toen nog niet vergeven van skyboxen voor de monetaire elite. Is het overigens niet merkwaardig dat de nieuwe generatie voetbalstadions in architectuur de klasseverschillen van de negentiende-eeuwse logetheaters reproduceert?
Op het PSV-stadion volgde het POC, het Philips Ontspannings Centrum, met bioscoop-, theater- en muziekzalen. Dan kwamen de faCades van nieuwere fabrieksgebouwen, gedomineerd door de kolossale Philips-klok, aan mijn kant van de spoorlijn naar 's Hertogenbosch, gevolgd door de hoogbouw van de hoofdkantoren van Philips Nederland (rechtopstaand lucifersdoosje) en, fantasierijker vorm gegeven, de directie van de multinational als geheel.
Het panorama werd rechts afgerond met het groen - veel reusachtige rododendrons - van het Philips-wandelpark. Zicht op de vliegende schotel van het Evoluon had ik niet, maar daar stond tegenover dat de hooggeleerde schepper van dit futuristisch museum op dezelfde verdieping als ik werkzaam was. Op zijn kamer hing een zelfontworpen klok: als deze het uur sloeg, verscheen een arm uit het kastje die de wijzer op de juiste stand zette. Niets bijzonders hier: de vooroorlogse uitvinder van de Philishave doceerde werktuigbouwkunde.
Vijfentwintig jaar geleden was Eindhoven een echte company's town, ook al was Philips niet de enige grote onderneming ter plaatse, ook al waren de productieafdelingen toen al grotendeels naar elders vertrokken. Maar lang heeft dat niet meer geduurd. Halverwege de jaren zeventig begonnen de bezuinigingen en reorganisaties. Ik herinner mij nog wat een schok de eerste gedwongen ontslagen bij Philips in Eindhoven veroorzaakten. Bijna honderd jaar lang was een baan bij het bedrijf arbeidszekerheid voor het leven geweest.
In die tijd doceerde ik veel sociologie van de stad aan de afdeling Bouwkunde van de TH. Een van de grote thema's in de jaren vijftig en zestig was de veranderende betekenis van territorialiteit. Samenleven is altijd aan plaats gebonden geweest. Menselijke gemeenschappen waren territoriaal bepaald. Dat was altijd ook uitgangspunt geweest van de stedenbouw in Nederland - die overigens nooit verder kwam dan het niveau van de stadswijk.
Tegenover elkaar stonden degenen die vonden dat het samenleven op een bepaald territorium doorslaggevend was voor het samenleven van mensen, en degenen die meenden dat de moderne techniek dat fundamenteel had veranderd: telefoon, openbaar vervoer en auto hadden immers een eind gemaakt aan de afhankelijkheid van de plaats waar je woont. De nieuwe gemeenschappen konden volgens deze stroming overal en nergens zijn.
Beide partijen overdreven schromelijk, maar achteraf is het meest opvallende dat deze discussie zo doet denken aan het huidige debat, waarin nog modernere communicatietechnieken dan telefoon en radio worden aangevoerd om de betekenis van territorialiteit te bagatelliseren.
Ook in dit geval lijken de gelovigen in de zegeningen der techniek vooralsnog geen gelijk te krijgen. Elektronisch thuiswerken, om een voorbeeld te noemen, is niet echt van de grond gekomen - waarschijnlijk omdat geen organisatie goed kan werken zonder rechtstreekse menselijke contacten.
De overwogen verplaatsing van het hoofdkwartier van Philips naar Amsterdam levert daarom een raadselachtige bijdrage aan het debat over het belang van territorialiteit. Indertijd werd de nu bloeiende Airport Eindhoven vooral voor Philips in stand gehouden. Schiphol is voor de Philipstop dus niet interessanter.
Sinds de ontmanteling van het Philipsimperium is Eindhoven en omgeving de snelst groeiende hightech-sector in Nederland geworden, juist door de nabijheid van talloze kleine elektronica-bedrijfjes. Het POC is allang gesloten, maar sinds enkele jaren beschikt de stad over een om onnaspeurlijke redenen naar Frits Philips genoemd muziekcentrum.
Kortom, het is moeilijk rationele argumenten te bedenken waarom de Philipstop naar Amsterdam moet verhuizen. Aan de ene kant kan worden betoogd dat de moderne communicatietechnieken het mogelijk maken een multinational van waar ook ter wereld te besturen. Maar waarom dan een stad op nauwelijks honderd kilometer afstand gekozen, en niet de Bahama's ?
Aan de andere kant bestaat de paradox dat juist een industrie, die techniek ontwikkelt die nabijheid als samenlevingsprincipe overbodig maakt, zelf vooral gedijt als men territoriaal bovenop elkaar zit, zoals in Zuidoost-Brabant. Het klassieke voorbeeld is vanzelfsprekend Silicon Valley in Californie, de bakermat van alle ontwikkelingen in de communicatietechnologie. In dit geval is besturen op afstand een zwaktebod dat het geteisterde concern letterlijk zou kunnen opbreken.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 24-09-1997