Naoorlogs dieptepunt

IN ALLE OPZICHTEN vormt de formatie van het kabinet-Balkenende II vanuit democratisch gezichtspunt een dieptepunt in de naoorlogse Nederlandse politiek.

Hedendaagse politici en politicologen voeren graag de verzuiling op als het tijdperk van de gekoloniseerde burger. Die kon alleen maar stemmen op de partij van zijn zuil, daar kwam die kolonisatie op neer. Maar de partijen van de verzuiling stonden wel voor een herkenbaar programma en maakten - behalve de confessionele - voor de verkiezingen duidelijk aan wat voor soort regering zij wilden deelnemen.

De gedekoloniseerde burger van nu kan stemmen wat hij of zij wil, maar krijgt voor de verkiezingen geen enkele zekerheid over wat de partij van zijn of haar keuze met die stem zal doen. De individuele stem deed er bij deze formatie evenmin iets toe als de bij elkaar opgetelde. Vorig jaar heette de monstrueuze winst van de LPF nog een doorslaggevend argument om dit zooitje ongeregeld regeringsverantwoordelijkheid te geven. Nu is de PvdA, ondanks een vergelijkbare winst, buitengesloten ten gunste van partijen die het slecht deden (de VVD, nauwelijks omhooggekomen uit het dal van vorig jaar) of zelfs verloren (D66).

In een meerpartijenstelsel als de Nederlandse democratie heeft de kiezer vrijwel nooit iets te zeggen over de samenstelling van de regering, maar zo bont als nu hebben politieke partijen het na 1945 niet gemaakt.

De formatie leek wel bedoeld als een authentieke reconstructie van de wijze waarop onderkoning Beel dat karwei in de jaren veertig en vijftig klaarde. Dat gold zowel voor de lange duur als voor de duisterheid en ondoorzichtigheid waarin deze zich voltrok, zowel toen het CDA en de PvdA met elkaar onderhandelden, als daarna.

Het enige wat ontbrak om de oude tijden te doen herleven, was een optreden van, laten wij zeggen, Piet Hein Donner waarin hij de verzamelde persmuskieten had toegevoegd 'Scheert u zich weg' of 'Wacht u maar op het communique' - de enige woorden die Beel ooit tijdens een kabinetsformatie naar buiten toe heeft uitgesproken.

Was dit naar de vorm een van de meest gesloten formaties van na de oorlog, dit telt des te zwaarder omdat het om programmatische voornemens ging die ver afweken van wat de erbij betrokken partijen de kiezers voor de verkiezingen hadden beloofd.

Een centraal onderdeel in het programmatische deel waren de overheidsfinancien. In de discussies daarover traden twee zaken aan het licht. Het CDA hield in de onderhandelingen met de PvdA vast aan het terugdringen van het begrotingstekort tot 0 in 2007 en vond 'het compromis' (het mocht ook 0,2 worden) een bewijs van de socialistische spilzucht. Maar met VVD en D66 getuigt een doelstelling van een tekort van 0,5 van een solide beleid.

Erger is dat de verzamelde partijpolitici toonden niet op de hoogte te zijn van het bestaan van conjunctuurgolven in de kapitalistische economie, die dan ook pas honderd jaar geleden werden ontdekt door economen als Michail Tugan-Baranowski en Knut Wicksell. Tegen het financieel-economische beleid van minister Gerrit Zalm in de jaren negentig kan men aanvoeren dat dit in een tijd van hoogconjunctuur procyclisch werkte en tot oververhitting van de economie tendeerde, terwijl de overheid juist toen de teugels had moeten aantrekken. Het enige excuus luidt dat toen ook gerenommeerde economen dachten dat 'de Nieuwe Economie' een eind had gemaakt aan conjunctuurgolven. Pas toen honderden miljarden waren verbrand in de ovens van die Nieuwe Economie, die ovens uitdoofden en een recessie begon, bleek de ongefundeerdheid van dit rare bijgeloof.

Maar tot Balkenende is dit niet doorgedrongen en hij is veel te weinig tegengesproken door Wouter Bos en Zalm, zodat het nieuwe kabinet, alweer met Zalm als minister van Financien, zich opmaakt opnieuw een procyclisch beleid te voeren, nu door de recessie erger te maken door de overheidsuitgaven te verminderen.

Ten slotte 'de bemensing' van het nieuwe kabinet. Meer dan ooit zijn de posten vergeven aan mensen die politiek geen staat van dienst hebben en onbekend zijn op het hun toegewezen beleidsterrein. Dat het hier voor een deel vrouwen betreft, maakt het niet beter.

Nederlandse democratie: men kan kiezen op een partij (met een programma). Na de verkiezingen sluit die partij met andere een programmatisch akkoord waarover de kiezer niets te zeggen heeft gehad. Om dat uit te voeren huren zij mensen in van wie de kiezer niets weet en die hij niet heeft kunnen kiezen.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
05-06-2003

« Terug naar het overzicht