Nederland en Irak
Elsevier 08-02-2003
Onafwendbaar stevent de Amerikaanse regering af op oorlog met Irak. Het voornaamste probleem van George Bush jr is dat hij – behalve bij de Britse premier Blair – internationaal geen wezenlijke steun vindt voor zijn aanvalsplan.
Niemand is gesteld op Saddam Hoessein en zijn regime. Maar dat hij een bedreiging vormt voor de rest van de wereld, zoals de Amerikaanse president vorige week beweerde in zijn ‘State of the Union’-toespraak – het equivalent van de troonrede – is een uitspraak die niemand met enige kennis van zaken serieus neemt. De inspecties ter plaatse hebben aannemelijk gemaakt dat Bagdad niet meer over het vermogen beschikt om verrijkt uranium te produceren, laat staan om een atoomwapen te construeren dat met een geleid projectiel kan worden verplaatst over een grote afstand en met een enige trefzekerheid .
Voor biologische en chemische wapens ligt dit anders . Maar ook voor dezen geldt dat Irak niet beschikt over de middelen om deze ver buiten de eigen grenzen te gebruiken. Ruim een jaar nadat president Bush jr Irak de oorlog aanzegde vanwege diens massavernietigingswapens heeft de Amerikaanse regering nog steeds geen overtuigend bewijs kunnen overleggen van hun bestaan en dreiging. (Ik schrijf dit voordat minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell op 5 februari zulke ‘bewijzen’ aan de Veiligheidsraad zal overleggen, maar, afgaande uit de daarover in Washington circulerende berichten, vermoed ik dat het ook nu weer om ‘circumstantial evidence’ gaat. Als de Amerikaanse regering over harde bewijzen beschikt, waarom is zij daar dan niet eerder mee voor de dag gekomen?)
De positie die de Nederlandse regering in de afgelopen maanden heeft ingenomen getuigt van weinig beleid. Het begon met een brief van de minister van Buitenlandse Zaken aan de Tweede Kamer van 4 september vorig jaar, waarin al bij voorbaat instemming viel te lezen met de door de VS aangekondigde oorlog. Van de Nederlandse regering was een mandaat van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties voor zo’n oorlog niet noodzakelijk. Toestemming van de Veiligheidsraad heette slechts ‘wenselijk’.
In antwoord op Kamervragen deelde de minister mee over deze kwestie geen behoefte te hebben aan een advies van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken. (Die, zoals de naam al zegt, voor zaken als deze juist in het leven is geroepen.) Dit met het argument dat het hier niet om een juridische, maar om een politieke kwestie ging, alsof de volkenrechtelijke rechtvaardiging van zo’n oorlog niet bij uitstek een politieke factor is! Een oorlog gelegitimeerd door de Veiligheidsraad is immers iets heel anders dan een oorlog die Amerika (met steun van Nederland) buiten de VN om zou voeren.
Het regeringsstandpunt van 4 september was zowel voorbarig als vrijblijvend. Er bestond op dat moment voor Nederland geen enkele reden om zich, buiten Europees en NAVO-verband, al zo uit te spreken, terwijl aan deze ferme mening geen enkel materieel gevolg werd verbonden in de vorm van militaire steun.
Vervolgens sloeg de Amerikaanse regering alsnog de weg van de VN in, en op 7 november nam de Veiligheidsraad unaniem Resolutie 1441 aan, die aan Irak de laatste kans gaf zich van massavernietigingswapens te ontdoen en VN-inspecties toe te laten, op straffe van ‘ernstige gevolgen’. Natuurlijk draaide de inmiddels demissionaire Nederlandse regering mee met het gewijzigde Amerikaanse standpunt. Terwijl zij op andere terreinen doorregeerde alsof ze haar ontslag niet had aangeboden, deed zij geen enkele poging om een standpunt te formuleren over de gronden waarop ons land wel of niet zou meewerken aan een Amerikaanse oorlog tegen Irak.
Het spoeddebat dat de Tweede Kamer daarover vorige week voerde, verhelderde niet veel. Vlak daarvóór publiceerden acht staatshoofden en regeringsleiders in Europa een verklaring die algemeen is uitgelegd als steun aan de Amerikaanse opstelling, hoewel de nogal slijmerige tekst (die eindigt met ‘Wij hebben er alle vertrouwen in dat de Veiligheidsraad zijn verantwoordelijkheid zal nemen’.) nu juist net niet zover gaat. Demissionair premier Balkenende verklaarde het wel eens te zijn met de tekst, maar deze niet getekend te hebben, omdat deze alleen maar de verdeeldheid in Europa etaleert. Maar de regering beklemtoonde dat Nederland welwillend staat tegenover Amerikaanse verzoeken, rechtstreeks of via de NAVO, om mee te werken aan de militaire voorbereidingen voor een oorlog, al mocht dat van minister De Hoop Scheffer niet zo gezegd worden: het ging alleen maar om middelen die kunnen worden ingezet als een oorlog onverhoopt uitbreekt.
Wat het debat opleverde was dat het andermaal niet duidelijk is onder welke politieke voorwaarden Nederland meewerkt aan de voorbereiding van een militaire actie tegen Irak en aan zo’n actie zelf. Helderheid in een zaak van leven of dood is voor de politieke meerderheid in ons land kennelijk geen prioriteit.
Bart Tromp
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Elsevier
- Datum verschijning
- 08-02-2003