Nederlander
WILLY BRANDT zei ooit dat de Navo geen zangvereniging was. Hij wilde daarmee zeggen dat het bondgenootschap niet een club was waarvan je per jaar kon beslissen of je er nog lid van wilde blijven.
Is Nederland wel zo'n club? Ik vraag het me af nu zich in de Eerste Kamer een meerderheid lijkt af te tekenen tegen de mogelijkheid van dubbele nationaliteit. Een wetsontwerp met deze strekking is in de Tweede Kamer aanvaard. Buitenlanders die hier wonen, kunnen Nederlander worden, maar daarnaast hun oorspronkelijke nationaliteit behouden. Het wetsontwerp werd echter alleen maar aanvaard, omdat oppositiepartij CDA haar bezwaren inslikte en voor stemde. De VVD was toen tegen. De dubbele nationaliteit is geen paars idee.
In de senaat is de VVD nog steeds tegen, maar nu neigt ook de CDA-fractie daar tot afwijzing, zo blijkt uit de schriftelijke standpuntbepaling. Die heb ik niet gelezen, maar wat daarover in de krant te lezen valt, vond ik alleszins redelijk, om niet te zeggen overtuigend.
De voorstanders van dubbele nationaliteit achten dit een goed middel om de integratie van hier levende allochtonen te bevorderen. Door zich tot Nederlander te laten naturaliseren, maken ze duidelijk gekozen te hebben een volwaardig staatsburger van dit land te willen zijn. Maar dat is een hele stap en die wordt heel wat gemakkelijker als men ook zijn vroeger nationaliteit kan aanhouden.
Ik vind dit een verhaal van niks, zowel in psychologisch als politiek opzicht. Psychologisch deugt het niet, omdat zo'n dubbele nationaliteit nu juist de gedachte ondermijnt dat naturalisatie een beslissende stap is, waardoor men toetreedt tot een andere politieke gemeenschap. Het is net zoiets als met een andere vrouw of man in het huwelijk kunnen treden zonder van de vorige te scheiden. Op die manier draagt naturalisatie niets bij tot integratie of inburgering en wordt het Nederlandse paspoort niet meer dan een permanente verblijfsvergunning.
Je kunt namelijk maar van een politieke gemeenschap tegelijk lid zijn, wat onverlet laat dat allerlei culturele en economische banden met een vroegere staat intact kunnen blijven. De dubbele nationaliteit devalueert het Nederlandse staatsburgerschap. Naturalisatie met behoud van de oorspronkelijke nationaliteit lijkt mij de keuze voor het Nederlanderschap nu juist niet gemakkelijker te maken, want op deze manier stelt die keuze nagenoeg niets voor.
Politiek gezien is de dubbele nationaliteit misschien nog wel vreemder, al was het maar omdat - zo stel ik mij voor - Nederland met deze voorgenomen constructie een eenzame positie inneemt in de wereld. Van enige wederkerigheid is geen sprake: geen enkele andere staat denkt erover Nederlanders die voor een andere nationaliteit kiezen, daarbij ook hun Nederlanderschap te laten behouden. Er zijn natuurlijk uitzonderingen denkbaar en er zijn ook goede argumenten om in bijzondere omstandigheden een dubbele nationaliteit toe te staan - althans tijdelijk - maar dat is iets heel anders dan het wetsvoorstel van algemene strekking dat nu voorligt.
Ik laat dan nog in het midden of CDA-senator Glasz gelijk heeft met zijn bewering, dat achter dit wetsvoorstel een bureaucratische samenzwering schuilt om het aantal buitenlanders in ons land langs administratieve weg snel te verminderen, namelijk door de criteria voor het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit te verlagen. Zijn partijgenoten in de Tweede Kamer lieten indertijd de eis vallen dat buitenlanders die genaturaliseerd willen worden, zich schriftelijk in het Nederlands moeten kunnen uitdrukken. Nu vindt Glasz dat wie Nederlander wil worden, de Nederlandse taal moet beheersen.
Dat lijkt mij vanzelfsprekend en als de voorstanders van dubbele nationaliteit daar anders over denken, dan wordt de gedachte dat op deze wijze de 'inburgering' van buitenlanders sneller tot stand komt helemaal onzinnig.
Nu is aan het uitgangspunt dat het staatsburgerschap toch iets speciaals is - iets heel anders dan het lidmaatschap van een zangclub - in Nederland al meer dan tien jaar geleden flink getornd, destijds met hartelijke instemming van VVD en CDA. Dat gebeurde toen buitenlanders die hier vijf jaar met een geldige verblijfsvergunning wonen, stemrecht kregen bij gemeenteraadsverkiezingen.
Argument was toen dat zulke mensen hier woonden, werkten, belasting betaalden enzovoort, en dat ze daarom ook een stem in het politieke kapittel moesten hebben. Ik heb die redenering nooit begrepen en al helemaal niet waarom die dan wel voor gemeenten, maar niet voor de provincies en het rijk gold. Nu levert dat een probleem op: als de stadsprovincies tot stand komen, bestaat daar geen kiesrecht voor zulke buitenlanders.
Maar volgens de PvdA moet het zover niet komen en dienen allochtonen ook kiesrecht voor provincie en parlement te krijgen. (In het verkiezingsprogramma van die partij kwam ik dit punt trouwens niet tegen.) Dit getuigt van consistentie, maar de argumentatie - in de Volkskrant geleverd door het kersverse kamerlid Rehwinkel is bedroevend: 'Wij beschouwen kiesrecht niet als iets dat je moet verdienen, maar als een tegemoetkoming aan de belangstelling voor politiek.'
Het is wat triest om zoiets te vernemen uit een partij die groot is geworden door het kiesrecht tot instrument van burgerschapsvorming te maken. Doorgaan op deze weg leidt tot de logische consequentie dat iedereen die hier vijf jaar woont (of korter, want waarom zo'n willekeurige grens?) zonder meer wordt bestempeld tot Nederlands staatsburger. Tegen die tijd beschikken de politieke partijen wel over overheidssubsidies om hun verkiezingsprogramma's in elke gewenste taal te verspreiden, desnoods in het Esperanto.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 17-05-1995