Nederlands probleem (Srebrenica)


 Elsevier 14-12-2002  

Op 10 april om zes uur ‘s ochtends verscheen het NIOD-rapport over Srebrenica. Heel vroeg in de morgen vervoegde ik mij bij de redactieruimte van de NOS tegenover het Binnenhof. Natuurlijk was het onmogelijk om in één morgen de drie dikke delen serieus door te nemen. Veel meer dan de samenvatting en de rede die de directeur van het NIOD, prof. Hans Blom, om twaalf uur in de Ridderzaal uit zou spreken, kon in die paar uur niemand tot zich nemen.

            Na afloop van de Bloms rede zat ik met Mient Jan Faber (IKV) en Bert Bakker (D66) achter de tafel in een geïmproviseerde tv studio, ook in de Ridderzaal, om een eerste commentaar op het NIOD-rapport te leveren. Faber wist al dat het rapport niet deugde en Bakker vond dat uit het rapport bleek dat een parlementaire enquête nu  onvermijdelijk was geworden. Toch hadden zij er niet meer in kunnen lezen dan ik.

            Binnen een week trad het kabinet naar aanleiding van het NIOD-rapport af en nam de Tweede Kamer inderdaad het besluit een parlementaire enquête naar Srebrenica in te stellen. Noch de regering, noch de Tweede Kamer had het rapport gelezen kunnen hebben toen ze tot deze besluiten kwamen. Sterker nog: door af te treden en aan een parlementaire enquête te beginnen, maakten Kamer en regering nu juist datgene onmogelijk waarvoor het NIOD-rapport was geschreven: een inhoudelijk debat tussen kabinet en volksvertegenwoordiging op basis van de gegevens die het NIOD in zeven jaar onderzoek had verzameld. Pas hierna had redelijkerwijs besloten kunnen worden alsnog een parlementaire enquête in te stellen.

            Zo is het niet gegaan en de afgelopen weken vonden de openbare ondervragingen plaats die het zichtbare element van zo’n enquête vormen. Ik was altijd tegen een enquête, omdat ik vond dat de Tweede Kamer in dit geval rechter in eigen zaak is. Het besluit om een Nederlands bataljon van de Luchtmobiele Brigade onder VN-vlag te stationeren in de zogenaamde ‘safe area’ Srebrenica, een besluit dat door het NIOD ‘onverantwoord’ noemt, kwam immers niet alleen met vrijwel volledige instemming, maar ook onder sterke aandrang  van de Tweede Kamer tot stand.

            Dit bezwaar heeft geen stand gehouden. Het is ondermijnd door de tijd. Dankzij het door anderen juist weer meesmuilend aangemerkte uitstel van zeven jaar, zitten de protagonisten van deze ‘humanitaire interventie’ niet meer in de Kamer. De enquêtecommissie bestaat uit Kamerleden die toen bij wijze van spreken nog in de politieke luiers lagen.

            Mijn tweede bezwaar is van recenter datum: wat voegt de enquête nog toe aan wat wij al weten uit het NIOD-rapport? Echt nieuws heeft het onderzoek tot nu toe niet opgeleverd. Bakker verdedigde op die 10e april de enquête met het argument dat zo iedereen de hoofdpersonen in levende lijve zou kunnen zien. Door de solide en rustige vraagtrant van de commissie  - een verademing wie zich nog Rob Oudkerk als Perry Mason bij de Bijlmerenquête herinnert – krijgen de ondervraagden de gelegenheid hun verhaal te doen en voor sommigen, die wel erg in de publiciteit hebben geleden, zoals Karremans en Voorhoeve, kwam dit neer op een vorm van rehabilitatie. Op andere momenten kreeg de enquête het karakter van een indringende les maatschappijleer, bij voorbeeld toen de toenmalige Chef Defensie Staf, generaal Van der Vlis, de politiek-ambtelijke verhoudingen uiteenzette waarin hij als hoogste militair opereerde.

            Zo gezien is het nut van de enquête dat zij in toegankelijke televisie het verhaal van de Nederlandse bemoeienis met Srebrenica vertelt aan een publiek dat aan de drieduizend pagina’s van het NIOD nooit toe zal komen. Maar dat is toch weer te optimistisch. Ik heb zelf in de afgelopen weken een paar keer een dik uur naar de enquête kunnen kijken, maar voor het overgrote deel was ik, net als de meeste Nederlanders, aangewezen op samenvattingen in de krant en in televisiejournaals. Het rapport van de enquêtecommissie zal trouwens ook wel weer vele honderden pagina’s tellen.

            Mijn voornaamste bezwaar houd ik echter overeind. De kwestie Srebrenica was allereerst een internationale kwestie, waarin Nederland een kleine rol tamelijk naïef heeft gespeeld. De echte vragen – hoe zat het met die luchtsteun, wat was de verborgen agenda in New York, Londen en Parijs – konden in deze enquête niet echt  aan de orde  komen, omdat die niet door Nederlandse politici en militairen onder ede kunnen worden beantwoord. Daardoor wekt het onderzoek, ook in het buitenland, ten onrechte de indruk dat Srebrenica vooral een Nederlandse zaak is geweest.

Bart Tromp

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
14-12-2002

« Terug naar het overzicht