Nooit meer roken


HOEWEL IK SOMS wel eens een sigaar in het hoofd heb, beschouw ik mij toch niet als roker. Dit is een gunstige positie om terug te kijken op het rookdebat dat ook in Nederland eventjes heeft gewoed, tot sigarettenfabrikant Philip Morris zijn agressieve advertentiecampagne afbrak. In die campagne werden de medische gevolgen van roken en passief roken gebagatelliseerd door met 'resultaten van wetenschappelijk onderzoek' aan te komen waaruit zou blijken dat koekjes eten een veel riskanter bezigheid is.

Langs de weg zijn ook die slijmerige posters verdwenen met geschilderde dames en heren uit de jaren vijftig die gul roepen: 'Roken, daar komen we samen wel uit.' Dat ken ik van vroeger: voor de pauze mag er ook gerookt worden, en in de pauze juist niet.

Het zijn al bijna de stuiptrekkingen van een gewoonte die in hoog tempo dalend cultuuurgoed is geworden. Vijftien jaar geleden was het nog normaal dat bij alle openbare bijeenkomsten werd gerookt dat het een lieve lust was en de vaasjes rokerij elke receptie of feestelijke bijeenkomst opfleurden. In de trein was tweederde van de coupes bestemd voor rokers, maar dat was nog niet genoeg, want in de niet-roken-coupes werd soms duchtig gedampt. Als je daar wat van zei, was de kans groot dat de niet-rokende medereizigers zich ook nog tegen je keerden: 'Als die man nou zo graag een sigaretje wil roken.'

Tegenwoordig zijn er in de treinstellen van de NS nog maar een paar van die stinkende pufholen en het is jaren geleden dat ik voor het laatst een roker in een niet-roken-coupe signaleerde. Dat was trouwens nog goed raak, al om half zeven in de ochtend. De nicotineverslaafde deed net of hij mijn beleefd verzoek zijn rookgerei op te bergen niet hoorde, waarop ik in razernij ontstak, hem de sigaret uit de mond rukte en die op vloer stuk stampte.

De tijd is ook voorbij dat als mijn echtgenote 's avonds van een vergadering van de gemeenteraad thuiskeerde, het was alsof er een sigaar naast mij in bed schoof. Er zijn geen interviewers meer die bij je binnenkomen en de aansteker al in de hand hebben terwijl ze je vragen: 'U hebt er zeker geen bezwaar tegen dat ik rook?' En een herinnering uit een nog verder verleden is nu volstrekt ondenkbaar: mijn eerste proefwerk wiskunde, waarvan ik niks maakte omdat ik misselijk werd van de ongelooflijke dampen die de leraar wiskunde aan zijn pijp wist te onttrekken.

Roken is in hoog tempo verdwenen als sociaal geaccepteerd gedrag. Dat verklaart het wanhoopsoffensief van de tabaksindustrie. In een fascinerend artikel van de mij verder onbekende Michael Massing (in The New York Review of Books van 11 juli) is de achtergrond beschreven op basis waarvan deze verandering in rookgedrag en de beoordeling ervan in het Westen kunnen worden verklaard.

Een factor is dat de media hun jarenlange schroom om kritisch over roken en de tabaksindustrie te schrijven, hebben overwonnen. (Een schroom die voornamelijk is terug te voeren op de enorme invloed die advertentiebudgetten van de tabaksindustrie uitoefenen.) Een andere factor is dat die industrie het lange gevecht met de medische wetenschap over de schadelijke gevolgen van het roken steeds verder verliest. In de Verenigde Staten, waar president Clinton de eerste niet-rokende president is, maakt de Food and Drug Administration aanstalten om nicotine eindelijk als verslavend middel aan te merken - laat, voor een produkt dat jaarlijks om en nabij 473.000 Amerikanen in het graf helpt, meer dan de slachtoffers van alcohol, heroine, cocaine enzovoort bij elkaar.

Roken is een gewoonte die je vroeg moet aanleren. Van degenen die er na hun 21ste aan beginnen, stopt negentig procent al gauw weer. Voor de tabaksindustrie is het dus levensnoodzaak om kinderen tussen de twaalf en achttien aan het roken te krijgen. Dat is het doel van tabaksreclame.

De tabaksindustrie zelf zegt dat het om iets anders gaat: om rokers te doen overstappen van het ene merk op een ander. Maar rokers zijn geen funshoppers. Ze zijn in het algemeen uiterst merktrouw. Nee, het gaat erom teenagers door reclame zover te krijgen dat ze gaan roken, door ze te suggereren dat dit stoer, onafhankelijk en volwassen is. En daarin is die reclame tot nu toe zeer succesvol geweest. Zonder reclame geen rokers.

Alternatief is om tegenover tabaksreclame anti-reclame te presenteren. Massing geeft het voorbeeld van een filmpje dat het Californische Departement van Volksgezondheid uitzond. Je zag daarin een zaal vol rokende tabaksindustrielen, die door een van hen als volgt werd toegesproken: 'Wij hebben meer rokers nodig, zo simpel is dat. Iedere dag stoppen tweeduizend Amerikanen met roken en elfhonderd anderen houden er ook mee op. Technisch gesproken: die gaan dood. Dat betekent dat deze industrie elke dag drieduizend nieuwe vrijwilligers nodig heeft.' In Californie daalt het percentage rokers twee keer zo snel als in de Verenigde Staten in het geheel.

Gezondheid, hinder en goede smaak zijn de drie grote argumenten tegen roken. Een vierde heb ik nog nooit gehoord: dat een niet onaanzienlijk deel van de beste landbouwgrond in de wereld voor tabaksteelt wordt gebruikt, terwijl het beschikbare areaal voor landbouw sinds 1950 wereldwijd met bijna dertig procent is afgenomen.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
31-07-1996

« Terug naar het overzicht