Nota met verkeerd gestelde prioriteiten
Bijna twee jaar na de Defensienota van 1991 presenteert de minister van defensie alweer een program op lange termijn voor de krijgsmacht. Dat was onvermijdelijk. De Defensienota kwam, zoals velen al terstond opmerkten, te vroeg. De veranderende contouren in het internationale landschap waren nog niet tot rust gekomen, zodat elke poging daarop in te spelen met een nieuwe defensiepolitiek, gedoemd was kortzichtig te zijn.
Het veiligheidspolitieke landschap beweegt nog steeds, maar die bewegingen zijn nu beter te plaatsen. De Prioriteitennota is daarop maar ten dele afgestemd. De voornaamste prioriteit is niet van veiligheidspolitieke aard, maar financieel. Voorop staat dat er moet worden bezuinigd.
Dat gebeurt dan ook in ongekende mate. Daarbij moet men wel in aanmerking nemen dat de bezuinigingen netto veel kleiner zijn dan bruto. Tegen de inkrimping van personeel en het afstoten van materieel (vooral bij de landmacht) staan (eveneens bij de landmacht) hogere personeelskosten per hoofd, als gevolg van de omschakeling naar een beroepsleger, en de aanschaf van peperduur nieuw wapentuig. Dit laatste voornamelijk voor de uitrusting van de nieuwe luchtmobiele brigade.
Wat verder opvalt is hoezeer in deze bezuinigingsronde de Koninklijke Marine is ontzien. De MarineLuchtvaartdienst blijft met dertien toestellen een zelfstandig onderdeel, evenals de onderzeebootdienst die vier van zijn zes onderzeeers overhoudt. De bovenwatervloot, die op 1 januari 1991 veertien fregatten telde, zal bij de eindsituatie van de Prioriteitennota (2006) uit zestien fregatten bestaan.
De marine wordt ingedeeld in twee 'taakgroepen', waarvan een zo goed als paraat, terwijl de paraatheid van de ander 'varieert van onmiddellijk inzetbaar tot inzetbaar binnen enkele maanden'. Dit is klinkklare onzin, omdat het miskent dat altijd een deel van de schepen in onderhoud ligt en voor opleidingsdoelen beschikbaar moet zijn. Bij zo'n enorme marine had het meer voor de hand gelegen tenminste zes onderzeeers te behouden en dan maar een paar fregatten minder.
De marine dreigt op deze manier groter te worden dan de Nederlandse koopvaardijvloot, voor de bescherming waarvan zij oorspronkelijk was bedoeld. Dat is lang geleden. Het bestaansrecht van de marine in deze vorm is nu alleen nog maar dat zij in internationale samenwerkingsverbanden kan worden ingezet. Nog minder dan bij lucht- en landmacht wordt een verband gelegd met de grondwettelijke taak van de krijgsmacht: de verdediging van Nederland.
Landmacht
De Landmacht wordt sterk verkleind. Van de twaalf brigades die deze na mobilisatie vroeger op de been kon brengen, gaat zij nu terug naar een luchtmobiele brigade, die in zijn geheel paraat zal zijn, en een divisie, bestaande uit drie brigades (die in vredestijd niet op volle sterkte zijn).
Tot 1998 zal er - onder aandrang van de Navo - ook nog een geheel mobilisabele gemechaniseerde brigade zijn. De luchtmobiele brigade zal (misschien) deel uitmaken van 'Multinational Division' die de Navo in de centrale sector van het verdragsgebied wil hebben met het oog op crisisbeheersing. De Nederlandse divisie zal met twee Duitse een Duits-Nederlands legerkorps vormen.
Dit alles wordt gemotiveerd vanuit de doelstelling dat de Nederlandse krijgsmacht zo flexibel moet worden, dat zij 'in staat moet zijn in internationaal verband een bijdrage te leveren aan een breed spectrum van vredebewarende en vrede-afdwingende activiteiten'.
Vreemd genoeg bevat de Prioriteitennota geen enkele argumentatie waarbij deze taak wordt gerelateerd aan de enige grondwettelijke taak van de Nederlandse krijgsmacht: de bescherming van het koninkrijk. Alleen op bladzijde 19 wordt zo'n verband enigszins gelegd. Daar wordt gesteld dat Nederland in de eerste plaats binnen het CVSE-gebied (zeg maar: Europa) mee zal doen aan het bewaren of afdwingen van vrede, omdat daar 'de (veiligheids)belangen van ons land of van onze bondgenoten meer in het geding komen'.
Heldring
Het lijkt mij iets voor de Amsterdamse eredoctor Heldring om te vallen over de als vanzelfsprekend voorgestelde gelijkschakeling van de Nederlandse veiligheidsbelangen met die van onze bondgenoten. Ik beperk mij tot het volgende: nu de minister dat in zijn nota niet doet, moet het parlement toch een duidelijke keus maken tussen twee opvattingen:
De inzet van de Nederlandse krijgsmacht in internationaal verband voor het handhaven of afdwingen van vrede heeft niets te maken met de nationale veiligheid. Of:
Die inzet wordt gezien als in het belang van die veiligheid, zoals de legering van Nederlandse troepen in de Bondsrepubliek rechtstreeks was (en blijft) gerelateerd aan de territoriale integriteit van Nederland.
Zo'n keus heeft consequenties. In het eerste geval wordt de Nederlandse krijgsmacht een soort militaire uitzendkracht, waarbij men zich af kan vragen of Nederland voor al dat geld niet beter en goedkoper in de Derde Wereld (als je die zo nog mag noemen) troepen kan huren om die ter beschikking van VN, Navo, WEU of welk internationaal samenwerkingsverband dan ook te stellen.
Waarom in plaats van die dure luchtmobiele brigade, waarvoor misschien niet eens voldoende personeel in Nederland te recruteren is, dan niet voor hetzelfde geld tien bataljons Gurkha's als 'standing force' (let op, vertalers bij BZ!) ter beschikking van de VN gesteld? Dat zou ook nog een effectieve vorm van anti-racisme en ontwikkelingshulp zijn - Nepal, het thuisland van de Gurkha's, is een van armste landen ter wereld.
In het tweede geval wordt de Nederlandse politiek gedwongen veel preciezer af te wegen waarom onderdelen van de krijgsmacht naar verre landen zouden moeten worden uitgezonden. Het maakt nogal wat uit of deelname van Nederlandse troepen aan VN-acties in voormalig Joegoslavie wordt gedefinieerd als iets wat Nederland ook wel eens zou kunnen doen, of als een instrument ten dienste van het landsbelang - dat niet gediend is met een onbeheerste brandhaard in Europa.
De politieke dimensie van de Prioriteitennota is zo gezien uiterst dun. Maar op de militair-organisatorische vertaling van die weinig beargumenteerde doelstellingen ('vrede handhaven en afdwingen in internationaal samenwerkingsverband') is heel wat af te dingen.
De nadruk op de nieuwe luchtmobiele brigade is nog net zo onzinnig als in de Defensienota van twee jaar geleden. Voor zover Nederland snel inzetbare eenheden ook inderdaad snel zou willen inzetten, ligt het meer voor de hand het Korps Mariniers met een of twee bataljons uit te breiden. Maar onder welke omstandigheden is het waarschijnlijk dat de Nederlandse politiek binnen enkele dagen of weken troepen ter beschikking van internationale vredesacties stelt, troepen die dan ook nog de spits zouden moeten afbijten?
Als wij afgaan op het recente verleden - de Golfoorlog - is dat toch wel uiterst onwaarschijnlijk. Veel waarschijnlijker is het dat Nederland meedoet als Amerikaanse mariniers of luchtlandingstroepen een bruggehoofd hebben gevormd.
Bij het soort vredesoperaties dat in het huidige Europa steeds waarschijnlijker wordt, is dan meer behoefte aan pantserinfanterie dan aan lichtbewapende eenheden en zijn grote aantallen soldaten van meer belang dan bemande wapens.
Voor zulke operaties zijn de bestaande brigades van de landmacht in beginsel veel beter geschikt dan een luchtmobiele brigade. Zij zijn per trein door Europa gemakkelijker te vervoeren dan de luchtmobiele brigade per vliegtuig en helikopter, mede dank zij de daarvoor allang aangeschafte treinstellen.
Wat dit aangaat is het voornaamste bezwaar van de Prioriteitennota, dat dure wapensystemen als F-16's, Leopard II-tanks, geschut en pantservoertuigen, die nog vele jaren uitmuntend geschikt zijn voor vredesoperaties, voor een habbekrats zullen worden verkocht, terwijl voor veel geld nog duurdere wapensystemen als pantserwagens en helikopters worden aangeschaft, waarvan het buitengewoon dubieus is of zij ooit nuttig kunnen worden gebruikt.
Minister Ter Beek (PvdA) van defensie presenteerde afgelopen dinsdag zijn Prioriteitennota, de schets voor een drastisch hervormde krijgsmacht. Maar op die nota valt heel wat af te dingen, zowel politiek als militair-organisatorisch, meent Bart Tromp, bijzonder hoogleraar internationale betrekkingen aan de Universiteit van Amsterdam en hoofddocent politieke wetenschappen aan de Rijksuniversiteit te Leiden.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 16-01-1993