Of democratieen vergaan

TIEN JAAR GELEDEN schreef de even tegendraadse als scherpzinnige Franse essayist Jean Francois Revel een geruchtmakend boek: Comment les democraties finissent (Hoe de democratieen aan hun eind zullen komen).

Hij constateerde daarin dat het op zichzelf niet slecht ging met de democratische staten. Anders dan in de jaren dertig werden zij niet van binnenuit bedreigd door werkloosheid en fascisme. Maar zij stelden zich niet of nauwelijks teweer tegen de dreiging van het Sovjet-imperialisme en andere daarmee verbonden bedreigingen. En dat terwijl de wereld waarin wij leven 'een onverzoenlijke machine is geworden die de eliminatie van de democratie bewerkstelligt'. De oorzaak van de berusting en onverschilligheid waarmee de democratieen de bedreiging van hun bestaan droegen lag, zo meende Revel, in hun naar binnen gekeerdheid. Zij worden volledig in beslag genomen door de vraag hoe de eigen welvaart en het eigen welzijn te verbeteren. Ze zijn niet geinteresseerd in wat daarbuiten gebeurt en wat hen bedreigt.

Revel kon niet weten dat de volledige ineenstorting van het communisme, als ideologie, als wereldmacht, toen nog maar zes jaar in het verschiet lag. Niemand wist dat toen en wie de lijst van lidstaten van de Verenigde Naties in 1983 zou nalopen, zou op een totaal van meer dan honderdvijftig landen op zijn allerbest een kwart tellen dat met enig recht aanspraak kon doen gelden op de omschrijving 'democratie'.

Het is daarom wat gemakkelijk om Revel nu zijn verschrikkelijke ongelijk van toen in te wrijven. Sterker nog: misschien is zijn ongelijk wel minder groot dan het op het eerste gezicht lijkt. Heeft hij zich vergist in de aard van de voornaamste dreiging van de democratie, dan geldt dat nog niet voor zijn diagnose van de ingebouwde zwakheid van democratieen.

Na 1989, en misschien wel sterker nog na de Golfoorlog, ontstond er hoop op een nieuwe wereldorde, waarin steeds meer staten onder democratisch regime zouden komen en vervolgens het onderlinge verkeer in volstrekte vreedzaamheid vorm zouden geven. Overal in de voormalige Tweede en Derde Wereld namen democratiseringsprocessen een aanvang en het leek erop dat deze staatsvorm eindelijk de overhand ging krijgenin de wereld.

De afgelopen twee jaar is vrijwel alle hoop op en verwachting van zo'n ontwikkeling de bodem ingeslagen. Niet door de nog steeds bestaande of nieuw opgestane vijanden van het democratisch regime, maar juist door de leiders van deze regimes zelf. Tien jaar na Revel herhaalt de Amerikaanse commentator William Pfaff - anders dan zijn voorganger geen scherpslijper, maar wel een verstandig man - diens sombere diagnose over de zwakheid van democratieen in een kort artikel dat onder andere verscheen in The New York Review of Books van 15 juli.

Mismoedig stelt hij daarin dat het vrijwel volledige falen van de internationale gemeenschap in het voormalig Joegoslavie een vergaande betekenis heeft. Het bewijst volgens hem dat de democratische regimes, dat wil zeggen: regeringen die op steun van de bevolking zijn aangewezen, niet in staat zijn vraagstukken aan te pakken waarvan de kwalijke consequenties zich pas op termijn zullen openbaren. (Al is het niet moeilijk ze van tevoren te onderscheiden.) In het geval-Joegoslavie bestond er algemene internationale consensus over wat er zou moeten gebeuren. Maar elk strobreed dat door plaatselijke roverhoofdmannen aan herstel van de orde in de weg werd gelegd, was voldoende om niets te doen. Geen enkele VM-resolutie, geen enkele overeenkomst tussen de betrokkenen en de VN, respectievelijk de EG, is uitgevoerd of nagekomen zo gauw er ook maar een groep was - meestal de Serviers - die zich ertegen verzette. Het zijn de grote democratieen die de maat aangeven en hun regeringen willen geen orde scheppen, omdat daar risico's en kosten aan kleven.

Waarschijnlijk weerspiegelt deze opstelling de publieke opinie, zo stelt Pfaff. In de jaren dertig was optreden tegen Hitler en Mussolini geen populaire zaak en werden Chamberlain en Daladier met hun 'appeasement'-politiek als kalme en verstandige staatslieden beschouwd. Pas toen 'appeasement' en collaboratie waren mislukt, wendde men zich tot Churchill en De Gaulle.

Blijkbaar zijn democratieen alleen in staat zich grote opofferingen, ook in mensenlevens, te getroosten als de oorlog al is uitgebroken, als er sprake is van onmiddellijke, door iedereen onderkende dreiging. Als het gaat om toekomstige dreigingen - uitbreiding van het conflict tot een Derde Balkanoorlog, verdere desintegratie en burgeroorlog in Oost-Europa, de mislukking van de Europese integratie - dan zijn democratieen niet bereid zich de inspanningen te getroosten die het mogelijk maken zulke ontwikkelingen in de kiem te smoren. In dit opzicht zijn de dictators in het voordeel, meent Pfaff. De Saddam Hoesseins van deze wereld, de Milosevics, Stalins, Hitlers, zij zijn wel in staat en bereid hun bevolking te dwingen tot grote offers voor toekomstig voordeel. De wijze waarop zij dat doen is gruwelijk, maar succesvol.

Daartegen wordt wel aangevoerd dat democratieen een moreel hoger karakter hebben, dat het democratisch proces de beste besluiten oplevert, dat er niks beters is. Een schrale troost. Want, stelt Pfaff, en daarin is hij een echo van Revel, democratieen zijn niet in staat hun belangen op de lange termijn in het oog te houden. Zij willen met rust gelaten worden.

Het is best mogelijk dat democratieen op den duur stand houden. Maar het is even goed mogelijk dat zij tenonder gaan en dat zij tot nu toe alleen maar geluk hebben gehad, zo besluit Pfaff zijn sombere beschouwing. Laten wij hopen dat hij over tien jaar meer ongelijk heeft gehad dan Jean Francois Revel nu. Waarschijnlijk is dat niet.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
14-07-1993

« Terug naar het overzicht