OLIE EN POLITIEK

Zo hoor je nog eens wat. In de Volkskrant van 30 april las ik op de opiniepagina dit: 'In zijn columns in Elsevier heeft Bart Tromp zich' (met betrekking tot de oorlog tegen Irak) 'opgeworpen als de voornaamste verdediger van de "Alles draait om olie"-these'. Was getekend Joshua Livestro, 'onafhankelijk politiek commentator'.

Dat laatste is een wat misleidende omschrijving, want Livestro is een van de twee directeuren van de Edmund Burke Stichting, een door particulieren, instellingen en bedrijven gesubsidieerd 'platform voor conservatieve gedachtevorming'. In zo'n positie ben je per definitie geen 'onafhankelijk politiek commentator'. Maar goed.

Ik heb er mijn artikelen over Irak uit de afgelopen maanden nog eens op nagelezen. Ze gingen over de al dan niet vermeende dreiging van massavernietigingswapens van Saddam Hoessein, over de pogingen om daaraan door middel van de Veiligheidsraad paal en perk te stellen, over de consequenties voor een toch al fragiele internationale rechtsorde toen de Verenigde Staten en Groot-Brittannie op eigen houtje tot oorlog tegen Irak overgingen. Olie kwam in die artikelen nauwelijks ter sprake.

Livestro baseert zich dan ook niet op mijn bijdragen aan Elsevier, maar - neem ik aan - op het debat dat wij een paar weken geleden voerden op een bijeenkomst van de jongerenorganisatie van de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) in Leiden, een aangenaam geinteresseerd gezelschap.

Natuurlijk kwam de toestand in Irak daar uitvoerig ter sprake. Tot mijn verbazing toonde Livestro zich een fervent voorstander van de Amerikaanse politiek om op Amerikaanse wijze in het Tweestromenland de Amerikaanse democratie in te voeren. Conservatisme ontstond immers uit het woedende verweer van de Britse parlementarier Edmund Burke tegen de Franse Revolutie in zijn gematigde fase. Voor de radicalisering, die zijn bekroning vond in de executies van Lodewijk XVI en zijn echtgenote Marie Antoinette, was het streven van de revolutionairen gericht op de vestiging van een constitutionele monarchie, nota bene naar Brits voorbeeld. Daar had honderd jaar eerder de 'Glorious Revolution' geleid tot een deling van de macht tussen Kroon en parlement. Maar voor Burke was de gedachte dat je door middel van politieke machtsvorming het staatkundig bestel zou kunnen veranderen een morele doodzonde.

Zo kon een staat niet worden veranderd, dat was alleen maar mogelijk op basis van de geleidelijke aanpassing van bestaande instituties aan gewijzigde omstandigheden.

Maar Livestro en de Edmund Burke Stichting verloochenen het oorspronkelijke conservatisme en lopen kritiekloos achter de neo-conservatieven aan die de huidige Amerikaanse politiek bepalen. En die menen dat je op basis van een in Washington op een computer verzonnen blauwdruk de wereld kunt herinrichten, als je maar over genoeg wapentuig beschikt.

Terug naar de olie. In ons debat vond Livestro dat olie met de oorlog in Irak niets van doen had. Het ging om idealen! Mijn reactie was (en is) dat dit van een wel zeer wezenlijke wereldvreemdheid getuigt. Irak beschikt na Saudi-Arabie over de grootste oliereserves ter wereld. Amerikaanse en Britse oliemaatschappijen hadden onder het regime van Saddam Hoessein geen toegang tot de Iraakse olie, Franse en Russische wel. Vandaar de uitstaande schulden aan de laatste twee staten, die onbezonnen op de pof goederen en wapens aan Bagdad hebben geleverd, die eens zouden worden betaald met olie en oliewinning. Vandaar dat de Verenigde Staten nu - in tegenstelling tot hun keiharde opstelling jegens andere schuldenaren - aandringen op kwijtschelding van de uitstaande schulden van Irak.

Wat ik in dat debat aanvoerde, was dat het toch wel erg onnozel was om de nauwe banden tussen de hoofdpersonen in de huidige Amerikaanse regering en de Amerikaanse olie-industrie te negeren. President George W. Bush is politiek groot geworden in de Texaanse oliewereld, waarin je minder belasting hoeft te betalen naarmate je rijker bent. De olie-industrie was ook een van de voornaamste geldschieters in zijn vele honderden miljoenen kostende campagne voor het presidentschap, die nochtans door bevriende rechters in zijn voordeel moest worden beslist. Het belangrijkste olie-exploratieconcern ter wereld, Halliburton, heeft al de voornaamste regeringsopdracht voor de wederopbouw van de Iraakse olie-industrie binnengehaald, of liever gezegd op een presenteerblaadje gekregen.

Dit bedrijf werd geleid door Dick Cheney, nadat hij minister van Defensie onder vader George Bush was geweest en voordat hij vice-president onder zoon Bush werd. Wie wat verder terugblikt, merkt dat een belangrijk onderdeel van Halliburton al vanaf de jaren dertig de politieke loopbaan van de latere president Lyndon B. Johnson heeft gefinancierd.

Zelfs conservatieven zouden toch niet blind moeten zijn voor de al te nauwe relatie tussen politiek en bedrijfsleven in de Verenigde Staten.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
10-05-2003

« Terug naar het overzicht