Onafwendbaar onheil

Onafwendbaar onheil

Aanloop, apocalyps en afrekening: het drama in Srebrenica

Bart Tromp

Hoe Nederlands was het drama in Srebrenica? Nieuwe boeken maken duidelijk dat de softe jaren zeventig er minder mee te maken hebben dan de harde internationale politiek.

Na tien jaar is `Srebrenica' nog niet voorbij. Dat blijkt ook uit de gestage stroom boeken over het onderwerp. Voor een van mijn laatste colleges aan de Universiteit Leiden, dat handelde over politiek-wetenschappelijke analyse, toegepast op de casus-Srebrenica, had ik een reiskoffer op wieltjes meegebracht, boordevol boeken, dossiers, en rapporten die aan de kwestie waren gewijd. Die koffer zou nu alweer te klein zijn geweest, getuige de sindsdien verschenen titels, waarvan er hier drie aan de orde komen.

Dat komt voor een deel doordat nog steeds te vaak de feitelijke context waarin deze ramp mogelijk werd, wordt genegeerd. Die context bestaat er in de eerste plaats uit dat het internationale beleid ten aanzien van Bosnië tot 1995 werd bepaald door het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, die onder geen beding een militaire interventie van buitenaf wilden. De United Nations Protection Force (UNPROFOR), de door beide landen gedomineerde vredesmacht, die ondanks zijn naam nu juist de opdracht had niemand te `beschermen', moest louter door zijn aanwezigheid zo'n interventie onmogelijk maken.

De zogenaamde safe areas, waarvan Srebrenica er één was, werden vervolgens door de Veiligheidsraad ingesteld omdat de grote mogendheden geen safe havens wilden. Dat lijkt een klein verschil, maar is het allerminst: in het laatste geval waren de VN namelijk volkenrechtelijk verplicht geweest deze gebieden desnoods met militaire middelen te beschermen. De UNPROFOR-troepen die er nu gestationeerd werden, hadden geen ander mandaat dan toe te zien op het bestand tussen Bosnische Serviërs en Bosnische moslims. Vandaar dat ze noch in aantal, noch in uitrusting, over de middelen beschikten om deze gebieden daadwerkelijk te beschermen. Zoals VN-secretaris-generaal Kofi Annan in november 1999 aan de Veiligheidsraad schreef: `Het is van wezenlijk belang op te merken dat de resolutie (836) de woorden ,,beschermen'' en ,,verdedigen'' vermeed, UNPROFOR alleen verzocht op de grond enkele sleutelposities in te nemen, en het gebruik van geweld koppelde aan de zinsnede ,,handelen uit zelfverdediging''.'

In de Middeleeuwen was Srebrenica (`zilverstad') op de Balkan het centrum van de zilverwinning. Zilverstad is ook de titel van het boek van Raymond van den Boogaard, redacteur van NRC Handelsblad. Maar de inzet van de auteur is eerder die van de ondertitel: `De Haagse verduistering van het drama-Srebrenica'. Van den Boogaard wil nagaan hoe `Srebrenica' in Nederland, in de politiek en daarbuiten, is geanalyseerd, zo schrijft hij in zijn inleiding. Een bladzijde verder komt hij al tot de conclusie dat het gaat om `acht jaar uitvluchten, drogredeneringen, bedenkelijke zelfrechtvaardigingen, uitstel van executie, late bekeringen, schuldafwijzing door naar anderen te verwijzen'.

In deze benadering wordt alle kritiek die in de loop van de jaren op Dutchbat III is geuit serieus genomen, maar zonder die op zijn eigen merites te beoordelen. Dat wordt ook bemoeilijkt door het tamelijk naar binnen gekeerde Nederlandse perspectief van de auteur. Een voorbeeld is de `open brief' van veertig auteurs bij de vijfde verjaardag van de val van de enclave, waarin Dutchbat ervan werd beschuldigd te hebben gefaald in de bescherming van de degenen die toen in Srebrenica verbleven. Van den Boogaard zelf heeft het over `de belofte enkele tienduizenden moslims te beschermen' die `niet gestand is gedaan'. Maar het feit is dat de VN-vredesmacht juist níét in Srebrenica was gestationeerd om de bevolking te beschermen.

Met dit onjuiste uitgangspunt is het niet verwonderlijk dat Zilverstad uiteindelijk een eenzijdig en vooringenomen beeld geeft van de Nederlandse discussie over `Srebrenica', culminerend in de beschuldiging van lafheid aan het adres van de Nederlandse UNPROFOR-militairen. Van den Boogaard citeert daarbij instemmend generaal Janvier, toentertijd commandant van UNPROFOR. Volgens Janvier zouden Fransen in Srebrenica wél slag hebben geleverd. Maar de auteur gaat niet in op wat er was gebeurd als in het basiskamp te Potocari tachtig Franse soldaten, gesteund door militair keukenpersoneel, administrateurs, medisch personeel en onderhoudstechnici, met onmiddellijk achter zich tienduizenden vrouwen en kinderen, het vuur voor enkele minuten (veel meer munitie had Dutchbat III niet) hadden geopend op hun, alleen al getalsmatig veel sterkere, tegenstanders.

Het meest waarschijnlijke effect zou zijn geweest dat generaal Mladić enkele mortiergranaten had laten afvuren op de opeengepakte vrouwen en kinderen; niets nieuws voor wie zijn optreden in de voorgaande vier jaar had gevolgd. Zelfs als overste Karremans op 1 juli vervangen was door Napoleon Bonaparte, was de uitkomst geen andere geweest. Die was namelijk al bepaald door het voorafgaande. Mladić' tactiek heeft er altijd uit bestaan te sonderen hoever hij kon gaan. Als hij niet op weerstand stuitte, ging hij de volgende keer een stap verder – een briljante toepassing van Skinners leertheorie: gedrag is de uitkomst van beloning of straf. Vanaf februari 1995 belette hij bevoorrading van Dutchbat III en de terugkeer van verlofgangers, volkomen in strijd met de afspraken met de VN. Maar het werd door de VN, inclusief de vredesmacht, geaccepteerd. Geen straf. Daardoor wist hij dat er geen bereidheid bestond om tegen hem op te treden, terwijl hij tegelijkertijd de toch al schamelijke gevechtskracht en het moreel van Dutchbat III effectief ondermijnde.

Van den Boogaard plaatst echter nog geen kanttekening bij de grootspraak van deze Franse generaal. Hij moet toch weten dat de Franse VN-troepen die ten aanzien van de safe area Sarajevo dezelfde taak hadden als Dutchbat in Srebrenica, conform het VN-mandaat nooit zijn opgetreden tegen de Servische belegeraars, die meer dan tienduizend dodelijke slachtoffers maakten. En dat de Franse officier die de deur van een pantservoertuig liet openen waarin de Bosnische vice-premier Hakija Turaljic werd vervoerd, waarna hij door een Bosnische Serviër kon worden vermoord, later in rang is verhoogd. In het door Van den Boogaard en anderen opgeroepen beeld dat Nederlanders ongeschikt zijn voor echte oorlog, past bovendien niet het kordate optreden van Nederlandse mariniers en landmachteenheden, die enkele weken later een belangrijke bijdrage leverden aan het ontzet van Sarajevo. Maar toen ging het dan ook ondubbelzinnig om een gevechtsmissie.

Zilverstad telt veel slordigheden, zoals de aanduiding van Srebrenica als safe haven, van generaal Rupert Smith als de superieur van Janvier (hij was diens ondergeschikte in Sarajevo), en het ontbreken van een onderscheid tussen close air support en een air strike. Onzorgvuldigheden zijn wel vaker te vinden in boeken over Srebrenica. De inleiding van een ander nieuw boek, Herinneringen aan Srebrenica, waarin de auteurs de achtergrond van het drama schetsen wemelt zelfs van de feitelijke onjuistheden. De bewering in de eerste zin, dat na de dood van Tito in mei 1980 in Joegoslavië het geweld losbarstte, klopt al niet. Het plan Vance-Owen behelsde voorts níét de indeling van Bosnië in etnisch homogene kantons, en opnieuw: VN-troepen werden níét in safe areas gestationeerd om die te verdedigen. Wat dat laatste betreft meldt de inleiding ook dat de commandant van de eerste Nederlandse eenheid (Dutchbat I) op zijn vraag wat hij moest doen als de safe area werd aangevallen, te horen kreeg dat standing operating procedures van de VN inhielden dat hij en zijn eenheid zich dan als toeschouwers moesten opstellen.

Het eigenlijke boek bestaat uit de weergave van 171 gesprekken met voormalige leden van Dutchbat III. Van de naar schatting 370 militairen in de enclave hebben de auteurs er bijna 300 weten te achterhalen, buiten het ministerie van Defensie om. Meer dan de helft (171) was bereid zich te laten ondervragen. De overigen weigerden medewerking op grond van psychische problemen, of omdat ze te boos of wantrouwig waren geworden door de manier waarop ze door de politiek en journalistiek waren behandeld.

Bij degenen die zich wel lieten interviewen spelen zulke motieven evenzeer een rol. Er was de hoop of verwachting in Bosnië iets nuttigs te kunnen doen als militair, de teleurstelling om in plaats daarvan getreiterd en vernederd te worden door de Bosnische Serviërs, maar toch ook door veel van de Bosnische moslims die ze moesten `beschermen' zonder dat ze over mandaat of middelen beschikten. Er is de frustratie om, toen de aanval begon, daar niets tegen te mogen en ook niet te kúnnen doen, de angst om het niet te overleven en het onvermogen om in het reine met zichzelf te komen na de terugkeer, juist omdat er geen ruimte was geweest om, letterlijk, terug te schieten. Ten slotte de angst, en woede, om afgeschilderd te worden als halve oorlogsmisdadigers die werkeloos hebben toegekeken bij genocide. Twee derde van de ondervraagden heeft inmiddels de krijgsmacht verlaten. Bijna 40 procent heeft langere of kortere tijd psychologische hulp nodig gehad. De kracht van dit boek is de goed geredigeerde opeenstapeling van hun getuigenissen, die elkaar vaak deels overlappen en daardoor reliëf geven aan het geheel.

Het derde boek, Balkan aan de Noordzee van de NRC-journalisten Petra de Koning en Cees Banning, is een knappe journalistieke beschrijving van een instituut dat in schaamte is geboren. De Veiligheidsraad riep in 1993 een tribunaal in het leven om oorlogsmisdaden in het uiteengevallen Joegoslavië te berechten, vooral om daarmee te maskeren dat de raad niet bereid was iets anders te doen aan de gruwelen in Bosnië. Het tribunaal werd in eerste instantie gevestigd in het Haagse Vredespaleis, waar het niet op de sympathie mocht rekenen van het daar zetelende Internationaal Gerechtshof.

Banning en De Koning brengen de ontstaansgeschiedenis van het tribunaal boeiend in kaart, inclusief de vergaande improvisatie die eraan te pas kwam om het van de grond te krijgen. Het tribunaal had geen voorbeelden, behalve die van Neurenberg en Tokio na de Tweede Wereldoorlog, die echter allerminst een model boden voor de manier waarop hier moest worden opgetreden. Bij de eerste zitting moesten voor de rechters toga's worden gehuurd bij een Haagse kleermaker. Nog veel moeilijker was het voor de rechters en aanklagers, die vaak geen ervaring hadden op dit terrein en afkomstig waren uit allerlei staten met uiteenlopende rechtssystemen, om afspraken te maken over gedeelde regels voor de procesgang. Daarna botste het gebrek aan verdachten met de noodzaak om het bestaansrecht van het tribunaal te onderstrepen door te beginnen met processen. De tegenwerking van lokale machthebbers op de Balkan werd na het Dayton-akkoord van 1995, dat een einde maakte aan de oorlog in Bosnië-Herzegovina, vervangen door die van de NAVO-bezettingsmacht, die de aanhouding van verdachten actief frustreerde.

Het boek geeft een goed beeld van het wespennest waarin het tribunaal moest en moet opereren, maar ook van het feit dat het allerminst vrij was (en is) van interne spanningen. Het is twijfelachtig of het tribunaal een kans had gekregen zonder de forse steun van de toenmalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Madeleine Albright. De huidige Amerikaanse regering loopt voorop in de wens dat het tribunaal rond 2010 `klaar' moet zijn. Onder Amerikaanse druk is inmiddels een vorm van plea bargaining ingevoerd, waarbij processen bekort worden omdat aanklagers in ruil voor een schuldbekentenis delen van de aanklacht laten vallen.

Balkan aan de Noordzee is grotendeels gebaseerd op gesprekken met sleutelfiguren, onder wie ook verdachten en veroordeelden, waarbij voorbeeldig het hoor en wederhoor is toegepast. Het boek laat zien dat op internationaal niveau dezelfde bureaucratische en politieke misslagen worden gemaakt die in Zilverstad als typisch Nederlands worden aangemerkt. Zoals men erin ook kan lezen dat Britse UNPROFOR-militairen, die op basis van hun mandaat niet hadden mogen ingrijpen bij de moord op Bosnische Moslims in Ahmici, daar evenzeer door geraakt zijn als de Nederlandse soldaten in Herinneringen aan Srebrenica.

Even wrang als hoopgevend zijn ten slotte de verslagen over de speciale afdeling voor verdachten in de gevangenis van Scheveningen: Serviërs, Kroaten en moslims leven daar in volle vrede met elkaar samen, ook al zijn ze van misdaden tegen elkaars bevolkingsgroepen beschuldigd.

MEER OVER SREBRENICA

Zowel het in 2003 verschenen eindrapport van de parlementaire enquetecommissie Srebrenica Missie zonder vrede (Sdu, 467 blz. €37,50) als de samenvatting van het NIOD-rapport Srebrenica. Een `veilig' gebied uit 2002 zijn nog steeds in de boekhandel te koop (Boom, 414 blz. €21,–).

Verreweg de meeste boeken over Srebrenica verschenen in de eerste jaren na de val van de enclave, zoals Srebrenica: record of a war crime. (Penguin, 1996), vertaald als Srebrenica. Reconstructie van een oorlogsmisdaad, (Het Spectrum) van de Nederlandse historici Jan Willem Honig en Norbert Both. Een jaar later publiceerden de journalisten Bart Rijs en Frank Westerman het verhalende Srebrenica. Het zwartste Scenario (Atlas, 1997). De Amerikaanse journalist David Rohde concentreerde zich in Endgame. The Betrayal and Fall of Srebrenica, Europe's Worst Massacre Since World War II (Farrar, Straus and Giroux, 1997) op een reconstructie van de gebeurtenissen in Srebrenica en op de plaatsen waar de gevangen of vluchtende moslimmannen terechtkwamen.

In Nederland verschenen twee boeken met getuigenissen van overlevenden: het in opdracht van Artsen zonder Grenzen geschreven Srebrenica. Getuigen van een massamoord van Bob van Laerhoven (Icarus/Van Reemst, 1996) en Hadita Herns zes jaar geleden verschenen Srebrenica. Het verhaal van de overlevenden (Van Gennep). Overste Thom Karremans, bevelhebber van Dutchbat, verdedigde zichzelf en de blauwhelmen in het ruim 350 pagina's tellende: Srebrenica. Who cares? Een puzzel van de werkelijkheid. (Arko boeken, 1998).

Norbert Both promoveerde in 2000 op From Indifference to Entrapment. The Netherlands and the Yugoslav Crisis 1990-1995. (Amsterdam University Press), gebaseerd op officiële documenten en gesprekken met een groot aantal hoofdrolspelers. De rol van het hele westen wordt beschreven in David Rieffs Slaughterhouse. Bosnia and the Failure of the West. (Simon and Schuster, 1995).

Over het uiteenvallen van Joegoslavië verschenen veel overzichtswerken, zoals De sloop van Joegoslavië van de Belgische historicus Raymond Detrez en The death of Yugoslavia, het boek dat Laura Silber en Alan Little schreven bij de gelijknamige televisieserie van de BBC. (Penguin/BBC, 1996). De verschillende bemiddelaars in de oorlog zetten hun herinneringen op papier: de Amerikaan Richard Holbrooke schreef To End a War. The Inside Story, from Sarajevo to Dayton (Modern Library, 1998), de Engelsman David Owen Balkan Odyssey (Indigo, 1996) en de Zweed Carl Bildt Peace Journey. The struggle for Peace in Bosnia (Weidenfeld & Nicolson, 1998).

Vorig jaar verscheen bij Prometheus/NRC Handelsblad Joegoslavië achter de schermen van Yaël Vinckx, voormalig correspondent voor deze krant in Joegoslavië. Dit jaar verschenen onder meer de reportage Toen de engelen vertrokken van de Engelse journalist Bill Carter (besproken op pagina 30 van deze bijlage) en Totale waanzin van voormalig Times-correspondente Janine di Giovanni (Contact, 176 blz. €24,90) over wat zij heeft gezien en meegemaakt in verschillende kampen en aan de frontlinies. Alok van Leeuwen publiceert in oktober Vrouwen van Srebrenica bij uitgeverij Contact.

Hendrika Praamsma, Jet Peekel, Toni Boumans: Herinneringen aan Srebrenica. 171 soldatengesprekken. Bert Bakker, 375 blz. €19,95

Raymond van den Boogaard: Zilverstad. De Haagse verduistering van het drama-Srebrenica. Prometheus/NRC Handelsblad, 285 blz. €17,95

Cees Banning en Petra de Koning: Balkan aan de Noordzee. Over het Joegoslavië-tribunaal, over recht en onrecht. Prometheus/NRC Handelsblad, 304 blz. €19,95

Bart Tromp is bijzonder hoogleraar in de theorie en geschiedenis van de internationale betrekkingen aan de Universiteit van Amsterdam, als onderzoeker tevens verbonden aan het instituut-Clingendael. Hij is auteur van `Verraad op de Balkan' (1996).

Oud-premier Wim Kok in een identificatie- en onderzoekslaboratorium in het Bosnische Tuzla bij lichamen van slachtoffers uit Srebrenica, 12 juni 2002 Foto Robin Utrecht/WFA

Verschenen in
NRC Handelsblad
Datum verschijning
08-07-2005

« Terug naar het overzicht