Onderwijstechnocratie

'GEEN MENS IS een eiland, geheel op zichzelf aangewezen,' schreef de Engelse dichter John Donne in het begin van de zeventiende eeuw. 'Ieder is deel van het continent.' Het is waarschijnlijk de enige regel van hem die klassiek is geworden, hoewel aan het eind van deze zin uit Meditatie XVII ook de frase 'for whom the bell tolls' (voor wie de klok luidt) voorkomt, die Hemingway als titel voor zijn beste roman zou gebruiken. 

Het citaat van Donne wordt bij voorkeur aangehaald in discussies over de verhouding tussen 'individu' en 'gemeenschap'; het past daarom heel goed bij de nieuwe schoolstrijd die in Nederland lijkt uit te breken. 

De oude schoolstrijd ging over de (levensbeschouwelijke) vrijheid van onderwijs. De nieuwe gaat over schaalvergroting en identiteit. Zij spitst zich nu toe op de zelfstandigheid van gymnasia, die gedwongen worden met andere scholen te fuseren tot grote scholengemeenschappen. Maar in feite gaat het om een veel breder probleem.

Onder druk om te bezuinigingen, en met als argument de veronderstelde schaalvoordelen die een grotere school biedt, is al jaren sprake van een door het ministerie van onderwijs afgedwongen golf van fusies in het lager, middelbaar en hoger onderwijs. Een beleid dat door 'de politiek' tot nu toe klakkeloos is gesteund, lokaal zowel als landelijk. In dit opzicht is het een zuiver voorbeeld van de werking van het 'educatief-politieke complex' in Nederland (familielid van het elders werkzame 'militair-industriele complex').

Hoe dit complex werkt is niet beter onder woorden gebracht dan door de PvdA-wethouder die een paar jaar geleden de opheffing van het zelfstandige gymnasium in Leeuwarden wilde afdwingen. Hij begreep de commotie niet: 'Alleen de ouders, de leerlingen en de leraren zijn tegen.'

Als het om gymnasia gaat, treden er vaste reflexen op in de publieke discussie. In de Volkskrant van maandag wordt het verzet tegen de opname van het Vossius in Amsterdam en van het Coornhert-gymnasium in Gouda in 'brede scholengemeenschappen' betiteld als 'emotioneel'. De elitaire ouders en hun 'studjes' weten niet wat goed voor ze is. Bovendien, zo echoot de krant de ideologie van het 'educatief-politieke complex', is de school er niet voor ouders en leerlingen, maar voor 'de gemeenschap' als geheel. Een aantal van de gymnasiasten haalt het niet, en met hen worden de andere scholen opgescheept, is hier het argument. 

In de kwestie Leeuwarden werd met een beroep op het belang der gemeenschap nu juist een tegengesteld argument gebezigd: een apart gymnasium zou te veel jeugdig talent aantrekken en zo het niveau van de brede scholengemeenschap verlagen. 

De nieuwe schoolstrijd gaat echter niet om het gymnasium als zodanig, maar om het groeiende verzet van ouders, leerlingen en leerkrachten tegen de Zoetermeerse waan dat schaalvergroting in efficienter, kwalitatief beter en goedkoper onderwijs resulteert. De weerstand tegen deze gedachte bestaat evenzeer bij mavo's die tot fusie werden gedwongen.

Die zogenaamde schaalvoordelen van een grotere school blijken bij nadere inspectie grotendeels schijn te zijn. Hoe groter de onderwijsorganisatie, des te meer mankracht en energie onder docenten wordt opgezogen door organisatorische problemen, ten koste van het onderwijs. Ik denk nog altijd na over het antwoord dat de toenmalige staatssecretaris Jacques Wallage gaf op de vraag waarom basisscholen in het vervolg minstens 250 leerlingen moesten hebben: 'Dan kan er een apart iemand voor het management worden aangetrokken.' 

Die schaalvoordelen berusten uiteindelijk, zo vermoed ik, vooral op de bekostigingsmethodiek van het ministerie, die grotere scholen onevenredig beloont.

De werkelijke kosten van schaalvergroting worden afgewenteld op leerlingen, docenten, ouders en uiteindelijk belastingbetalers. Juist een school dient een 'continent' te vormen waarin de afzonderlijke leerlingen geen 'eilanden' kunnen worden. 

Maar schaalvergroting leidt tot anonimisering en onoverzichtelijkheid, met als gevolg het ontbreken van een stimulerend klimaat, het optreden van criminaliteit en sinds kort ook van binnenschools geweld. Metaaldetectors bij de ingang van de school om wapens op te sporen - dat is het nieuwste voordeel van schaalvergroting. Los daarvan leidt de concentratie van duizenden scholieren en docenten onder een dak tot langere reistijden, verkeerscongestie en het teloorgaan van de sociale banden die een kleine school ook tussen ouders mogelijk maakt. 

Met weemoed denk ik terug aan het gymnasium waar ik zelf op heb gezeten. Het was het kleinste van het land en kreeg elk jaar weer de honderdste leerling. Het had een leraar voor elk vak en een lokaal voor elke klas. De rector gaf gewoon Latijn en Grieks. De concierge kende elke leerling bij naam en was het enige personeelslid dat niet les gaf. De amanuensis die bij natuurkunde de lucht uit de Maagdenburger halve bollen pompte (en voor de schoolopvoering van Sophocles' Philoktetes de boog van Heracles smeedde) deelde de school met de rijks-hbs, een mammoetschool met meer dan driehonderd leerlingen. Ik zou niet weten hoe het goedkoper en beter kon, en niemand was daar een eiland.

Ondertussen loopt de Zoetermeerse onderwijstechnocratie alweer achter bij ontwikkelingen elders. Onderwijsdeskundigen uit de voormalige Sovjet-Unie bezien de Nederlandse politiek van schaalvergroting als een noodlottige terugval in het communistisch plandenken waar zij zich nu juist van pogen te bevrijden; in de Verenigde Staten wil men terug naar de kleine, veilige en overzichtelijke school. 

Wanneer maken politieke partijen zich vrij van het 'educatief-politieke complex' met zijn schaalvergrotingswaan ?

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
12-10-1994

« Terug naar het overzicht