Ongelijkwaardig

 

 De politieke voorstanders van het JSF-project waren blind voor de internationale dimensie ervan toen ze instemden met doorgaan.

 Uitgangspunt van het project was dat alle partners zouden delen in de nieuwe technologieen en dat er een standaardvliegtuig zou komen voor iedereen. Dat zou een kleine revolutie zijn geweest. De Verenigde Staten zijn op militair terrein immers buitengewoon protectionistisch. Het Congres doet er alles aan om de eigen defensie-industrie - belangrijk geldschieter bij herverkiezingscampagnes - te beschermen, ook al moet de Amerikaanse belastingbetaler opdraaien voor de kosten die dat met zich meebrengt. Berucht zijn ook de 'ijzeren kolonels' in het Pentagon die erop toezien dat offertes van buitenlandse firma's niet aan de geeiste specificaties kunnen voldoen. En ten slotte bestaat na 9/11 een bijna ziekelijke angst dat Amerikaanse technologie beschikbaar komt voor anderen, ook al zijn het trouwe bondgenoten.

 De kwestie van technologie-overdracht heeft begin dit jaar al tot grote spanningen tussen de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk geleid. Tot Britse verontwaardiging schrapte het Pentagon zonder overleg het contract met Rolls-Royce (2,4 miljard dollar) voor de ontwikkeling (samen met het Amerikaanse General Electric) van een tweede motor voor de JSF. Toekomstige afnemers zullen nu alleen de Amerikaanse Pratt & Whitney F135 kunnen kopen.

 Dat was niet het enige. Londen, dat een optie heeft op 150 toestellen, wenst deze zelf te kunnen onderhouden en zelf in staat te zijn het vliegtuig in de dertig jaar dat het mee moet gaan, te moderniseren en uit te rusten met Britse bewapening. Dit vereist dat het de beschikking krijgt over de daarvoor noodzakelijke software. Het gaat hier echter niet alleen om de overdracht van technologie. Het gaat er ook om dat zonder deze kennisoverdracht de Britse luchtmacht en marine voor onderhoud en uitrusting van hun JSF-toestellen geheel afhankelijk zijn van Amerikaanse firma's en daarvoor dan ook financieel moeten opdraaien. En ten slotte gaat het hier om een kwestie van nationale soevereiniteit, want deze gang van zaken betekent dat het Verenigd Koninkrijk niet zelfstandig deze toestellen kan inzetten.

 Bij de Nederlandse deelname aan de JSF gaat het in feite om Stork, het enige bedrijf van de luchtvaartcluster dat groot genoeg is om rechtstreekse contacten met Amerikaanse producenten te onderhouden. Nu durfkapitalisten de aanval op het management van Stork zijn begonnen, is het overigens nog maar de vraag of het bedrijf op termijn zijn huidige positie behoudt, en zelfs of het wel een Nederlandse onderneming blijft - een vraag waar kennelijk niemand aan gedacht heeft toen er honderden miljoenen dollars Nederlands belastinggeld werd uitgetrokken om Stork (en anderen) in staat te stellen mee te doen aan de ontwikkeling van de JSF.

 Het Verenigd Koninkrijk is het enige land dat op niveau 1 meedoet, tegen een prijs van 2 miljard dollar. Op niveau 2 doen Nederland (800 miljoen) en Italie (1 miljard) mee. Andere deelnemende landen, op niveau 3, Australie, Denemarken en Noorwegen, hebben publiekelijk geklaagd over het feit dat van technologieoverdracht en samenwerking weinig sprake is, en dat de orders - net als bij ons - tegenvallen.

 Maar de internationale dimensie van het JSF-project gaat niet alleen over orders en technologie. Het gaat uiteindelijk om een centrale politieke kwestie: de vraag of de landen die aan de ontwikkeling van de JSF meedoen en waarvan wordt verwacht dat ze het toestel ook gaan aanschaffen, zelfstandig over dat vliegtuig kunnen beschikken. Al in 2004 stelde luchtmaarschalk Angus Hous-ton, bevelhebber van de Australische luchtmacht, in een publicatie van het Australian Strategic Policy Institute vast dat de Verenigde Staten geen informatie geven over de relatieve verschillen per land in capaciteit van de door deze landen gekochte vliegtuigen, noch over de capaciteiten waarmee alleen Amerikaanse toestellen worden uitgerust.

 Zijn hoop dat althans het Verenigd Koninkrijk en Australie op den duur toch dergelijke informatie zouden krijgen, is ijdel gebleven. Dit had een uitzondering op de Amerikaanse ITAR-regels (International Traffic in Arms Regulations) gevergd, die voor het Amerikaanse Congres onbespreekbaar is gebleven. In ITAR wordt export van 'sensitieve technologie' verboden, maar het probleem is ook hier dat Washington weigert te specificeren wat in het geval van de JSF 'sensitief' is.

 Van gelijkwaardigheid tussen de partners aan het project is, kortom, niets terechtgekomen.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
02-12-2006

« Terug naar het overzicht