Ontdemocratisering

OP DE valreep komt het kabinet toch nog met een voorstel tot Staatsrechtelijke Vernieuwing! Het wil het mogelijk maken wethouders van buiten de gemeenteraad te benoemen. Dit voorstel is ofwel overbodig, ofwel schadelijk voor de gemeentelijke democratie.

Het is overbodig, omdat het bij de bestaande Gemeentewet al zonder meer mogelijk is wethouders van buiten de raad te benoemen. Een politieke partij die een geschikte kandidaat op het oog heeft, staat het vrij hem of haar bij de gemeenteraadsverkiezingen hoog op de lijst te zetten en als mogelijke wethouder te profileren. Na de verkiezingen en de onderhandelingen over een nieuw college van burgemeester en wethouders kan zo iemand dan door de raad tot wethouder worden benoemd.

Dat is niet ongebruikelijk in de Nederlandse politiek. Zo werd, om een bekend voorbeeld te noemen, Max van den Berg in 1970 wethouder van Groningen, zonder enige voorafgaande raadservaring. Voor deze weg om wethouders van buiten de gemeenteraad aan te trekken is het kabinetsvoorstel dus geheel overbodig.

Geheel anders ligt het wanneer het mogelijk wordt om, los van de gemeenteraadsverkiezingen, wethouders van buiten aan te trekken. Het gaat dan om de volgende situatie: de verkiezingen zijn achter de rug en de gemeenteraad moet een nieuw college kiezen. Men vindt in de raad zelf geen geschikte kandidaat, maar gelukkig wel daarbuiten. Die wordt dan gekozen.

Staatsrechtelijk zou dit een onmogelijke figuur opleveren. Wethouders dienen volgens de Gemeentewet lid te zijn van de gemeenteraad en de leden van de gemeenteraad dienen te worden gekozen door de kiezer. Het is niet mogelijk de meeste raadsleden rechtstreeks te laten kiezen door de burgers, maar enkele andere door de gemeenteraad. Dat zou bovendien tot consequentie hebben dat een rechtstreeks gekozen gemeenteraadslid moet opstappen om plaats te maken voor een niet rechtstreeks gekozen wethouder.

Het kabinetsvoorstel - waarvan ik de tekst nog niet heb kunnen inzien - moet daarom wel inhouden dat er een eind wordt gemaakt aan het bestuurlijk monisme, waarin de gemeenteraad het hoogste bestuurlijke orgaan in de gemeente is en de wethouders niets meer zijn dan het dagelijks bestuur.

De realiteit van de gemeentepolitiek is allang een andere. Daarom is een serieuze politieke discussie over de verhouding tussen de raad enerzijds en het college van burgemeester en wethouders anderzijds op zijn plaats. Dat is echter wat anders dan langs de sluipweg van een van buiten te benoemen wethouder de gemeentepolitiek een geheel andere structuur geven.

Terug naar het voorstel zelf, voorzover dit het mogelijk maakt wethouders buiten de bestaande democratische procedures aan te stellen. Dit veronderstelt enerzijds dat politieke partijen niet in staat zijn voor de gemeenteraadsverkiezingen geschikte kandidaten voor het wethouderschap te vinden, anderzijds dat ze dat na de verkiezingen wel kunnen. Dit zou voor zo'n partij een testimonium paupertatis van de hoogste orde zijn. Het minste wat politieke partijen in een democratie moeten doen, is immers het kandideren van in hun ogen geschikte personen bij verkiezingen.

Of moet ik het me anders voorstellen? Men kent wel geschikte potentiele wethouders. Die willen ook wel, het zijn echte bestuurders, maar misschien hebben ze er daarom geen zin in kandidaat te staan bij verkiezingen, risico te lopen bij de samenstelling van de lijst, mee te doen aan verkiezingscampagnes enzovoort. Dat is heel begrijpelijk, want politieke democratie heeft menselijk gezien zeer onaangename kanten. Maar wie dat niet wil, kan beter ook geen wethouder worden. 'Als je niet tegen de hitte kunt, moet je uit de keuken blijven,' placht president Truman in zo'n geval te zeggen.

Het kabinetsvoorstel komt er dus op neer dat de rol van politieke partijen verder wordt teruggedrongen en dat de kiezer nog minder te vertellen krijgt over de samenstelling van het gemeentebestuur. Het wordt gepresenteerd als 'staatsrechtelijke vernieuwing', maar het is een voorstel tot ontdemocratisering, dat in de lijn ligt van het beleid dat het kabinet de afgelopen jaren heeft gevoerd.

Onderdeel daarvan waren: stappen om de inspraak van de burgers terug te dringen, onder het mom dat deze zo vertragend werkt, deregulering en privatisering, waardoor de democratische controle op publieke voorzieningen werd verminderd of onmogelijk gemaakt, en de neiging werkelijk belangrijke politieke beslissingen niet aan orde te stellen en tot onderwerp van politiek debat te maken.

Van dat laatste is de toetreding tot de Europese Monetaire Unie en het afschaffen van de gulden het belangrijkste en recentste voorbeeld; premier Kok had er het liefst helemaal geen debat over gehad. Het gaat hier toch over een monetair-technische kwestie, die maar het best aan deskundige bankiers als onze Duisenberg kan worden overgelaten?

In het licht van deze technocratisering van de politiek is het verwonderlijk dat het kabinetsvoorstel niet tot zijn logische uitkomst is doorgedacht. Waarom niet afgestapt van de gedachte dat een gemeente door politieke ambtsdragers moet worden bestuurd? Waarom niet, net als in sommige Amerikaanse steden, het stadsbestuur uitbesteden aan voor vier jaar benoemde interim-managers?

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
13-05-1998

« Terug naar het overzicht