Oorlog en vrede


 Elsevier 05-07-2003  

Volgens president George Bush jr was de oorlog tegen het Irak van Saddam Hoessein op 1 mei afgelopen. Van een formele capitulatie van Irak is echter geen sprake geweest. Een vreemd einde aan een oorlog waarvan wij tot op de dag van vandaag weinig weten, ondanks de honderden ‘embedded’ journalisten die aan boord van Britse en Amerikaanse pantservoertuigen meereden naar Basra en Bagdad. Zijn de elite-eenheden van Saddam Hoessein, de Republikeinse Garde, al vóór het tot gevechten te land kon komen vernietigd en verspreid door Amerikaanse bombardementen uit de lucht? Waren de meeste soldaten nog eerder weggelopen? Of waren de generaals van de Republikeinse Garde inderdaad omgekocht om geen verzet te bieden? Wij weten het niet, en het schijnt niemand te interesseren. Toch is het antwoord op deze en andere vragen van groot belang als het erom gaat uit te maken of deze oorlog inderdaad een revolutie in krijgskunst heeft betekent. Anders kunnen er immers geen lessen worden getrokken uit deze veldtocht.

Eén les kan echter nu al geleerd worden. Er is een groot verschil tussen oorlog voeren en vrede stichten. Ik bedoel dat niet in morele, maar in technische zin. De aanval op Irak verliep grotendeels naar het model van de oorlog van de toekomst, zoals door de VS uitgewerkt, waarbij de nadruk ligt op de integratie van informatietechnologie en vuurkracht. Mankracht is daarbij vergeleken van secundair belang. Minister van Defensie Donald Rumsfeld had oorspronkelijk de operatie willen uitvoeren met veel minder Amerikaanse troepen, zoals ook in Afghanistan eigenlijk alleen maar speciale eenheden als commando’s zijn ingezet, geen reguliere troepen. Hoewel wij dus niet precies weten of het nieuwe model van oorlogvoering naar verwachting heeft gewerkt, staat nu al vast dat de uitgangspunten van dit model zich slecht verdragen met wat een krijgsmacht moet presteren als de oorlog eenmaal is gewonnen.

Het eerste wat in Irak aan de dag is getreden dat er veel meer troepen nodig zijn om de orde te herstellen en te handhaven dan om de vijand te verslaan. Technologische hoogstandjes kunnen niet de fysieke en massale aanwezigheid van soldaten ter plaatse goedmaken. Maar er zijn veel te weinig Amerikaanse en Britse troepen om een eind te maken aan de chaos die het gevolg is van de ineenstorting van het regime van Saddam Hoessein. Voor de Amerikaanse krijgsmacht geldt daarenboven dat deze in het geheel niet is voorbereid op deze taak. Alles wat niet rechtstreeks en onmiddellijk met oorlogvoering in het hoogste spectrum van geweld te maken heeft wordt beschouwd als ‘mission creep’, inbreuk op de eigenlijke taak. Men ziet dat ook in Bosnië en Kosovo, waar de Amerikaanse garnizoenen zich alleen maar zwaargewapend en gepantserd buiten hun kampementen begeven en niets te maken willen hebben met wederopbouw en hulp aan de bevolking. Voor de Britten ligt dat anders. Een lange traditie van koloniale oorlogen en contraterrorisme heeft hen geleerd dat het succes van hun missie staat of valt met het opbouwen van vertrouwen onder de lokale bevolking. Maar ook de Britten zijn met te weinig soldaten aanwezig om plunderingen en fundamentalistische terreur in hun zone tegen te houden.

Wat zich hier waarschijnlijk ook wreekt is het gebrek aan legitimiteit van het Amerikaans-Britse optreden. Een mandaat van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties zou zowel in de Arabische wereld als in Irak zelf de aanvaardbaarheid daarvan hebben vergroot.

De voornaamste les lijkt mij te zijn dat een moderne krijgsmacht niet alleen moet zijn voorbereid op oorlogvoering op het hoogste niveau van het geweldsuitoefening, maar ook op allerlei niveau’s daaronder. De Nederlandse politie heeft vanaf de jaren zestig een omgekeerde ontwikkeling doorgemaakt. Vóórdat de jaren zestig uitbraken, was deze in het geheel niet voorbereid op relletjes en gewelddadigheden, niet organisatorisch en niet in uitrusting (vaak nog een sabel als wapen!). Door schade en schande wijs geworden, ontwikkelde de politie daarna een variatie aan instrumenten, van optreden ‘met de platte pet’ tot de inzet van Mobiele Eenheden, uitgerust met harnassen, schilden, wapenstokken en helmen.

Bij ‘vredesmissies’ van de Nederlandse strijdkrachten gaat het vrijwel nooit om oorlogvoering op het hoogste niveau. (Al wordt, ook in de nasleep van Srebrenica, geheel vergeten dat de zware mortieren en doelzoekradars van mariniers en landmacht, onderdeel van de Brits-Frans-Nederlandse Rapid Reaction Force in de zomer van 1995 een belangrijke, zoniet beslissende bijdrage leverden aan het uitschakelen van de Bosnisch-Servische artillerie die jarenlang Sarajevo had beschoten.). Het is daarom jammer dat er geen geld was om de mariniers die naar Irak gaan, in riot control te bekwamen.

Bart Tromp

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
05-07-2003

« Terug naar het overzicht