Oorlog tegen terrorisme
Elsevier, 25 februari 2006
Irak is het grootste broeinest van terreur; vooral moslims zijn het slachtoffer
Een indruk van de stand van zaken bij de oorlog tegen het terrorisme is te krijgen door lezing van een pas verschenen onderzoeksrapport van de Gentse hoogleraar politieke wetenschap Rik Coolsaet en zijn medewerker Teun van de Voorde. Zij maakten een statistische analyse van terroristische aanslagen in 2005. Deze maakt onderdeel uit van een groter project, dat de ontwikkeling van terrorisme door de jaren heen in kaart brengt, gemeten in de frequentie en dodelijkheid van aanslagen.
Dit is zowel wetenschappelijk als politiek een heikel thema. Het Amerikaanse departement van Buitenlandse Zaken placht ook een jaarlijks overzicht, Patterns of Global Terrorism, uit te brengen, maar moest in 2004 stoppen omdat de uitkomsten niet strookten met het regeringsbeleid.
De Gentse onderzoekers hebben gebruik gemaakt van data-bases van de Amerikaanse denktank RAND Corporation. Het grote voordeel is dat deze over een aantal jaren dezelfde definities hanteren, zodat het mogelijk is vergelijkingen tussen verschillende jaren te maken. Dit levert conclusies op die rechtstreeks ingaan tegen wat in het algemeen wordt aangenomen. Zo gemeten waren de jaren 2002 en 2003 bijvoorbeeld de meest terreurvrije periode van de afgelopen 32 jaar.
Volgens dit onderzoek vertoonde 2005 een algemene afname van het internationaal terrorisme. Het aantal aanslagen liep terug van 393 in 2004 naar 266 en het aantal slachtoffers van 733 naar 433. Worden deze gegevens geografisch onderscheiden, dan is duidelijk sprake van concentratie van internationaal terrorisme in één regio: het Midden-Oosten, in het bijzonder Irak. Bijna negen van de tien dodelijke slachtoffers van internationaal terrorisme vielen in 2005 in Irak en Jordanië, 394 van in totaal 443.
Bij binnenlands terrorisme is echter sprake van een stijgende lijn. Het aantal aanslagen steeg van 2.247 in 2004 naar 4.217 in 2005, het aantal slachtoffers van 4.333 naar 7.041. Maar ook hier is deze toename vrijwel volledig toe te schrijven aan de verslechterde situatie in Irak. Van die 7.041 slachtoffers vielen er 5.679 in dit land. In 2004 waren dat er nog 2.120; in 2003, het eerste jaar van de oorlog, 367. In West-Europa waren het er 56 (de bomaanslagen in Londen), in Noord-Amerika niet één. Dit kan wijzen op de effectiviteit van anti-terreurmaatregelen, maar het wijst er in elk geval niet op dat het Westen het centrale doel is van internationaal terrorisme. Meer in het algemeen relativeren deze gegevens de dreiging van dit terrorisme voor het Westen. Een voorzienbare natuurramp als de orkaan die New Orleans onder water zette, heeft in de Verenigde Staten meer mensen getroffen en meer schade veroorzaakt dan het terrorisme van Al-Qa’ida. Maar cijfers zeggen niet alles. In 2004 vielen er volgens het Gentse onderzoek in West-Europa twee doden als gevolg van binnenlands terrorisme. Dat cijfer wordt niet nader toegelicht, maar ik neem aan dat een van hen Theo van Gogh was. De schok die de moord in ons land teweegbracht, is echter nog steeds niet uitgewoed.
Niettemin volgen uit deze analyse onafwendbaar twee conclusies.
De eerste is: het terrorisme dat wordt bedreven in naam van de islam treft vooral moslims.
Zij maken het leeuwendeel uit van de slachtoffers. De meeste zelfmoordaanslagen en de meeste bommen: ze zijn gericht tegen hen, en ze treffen willekeurige moslims. Hopelijk hebben de Gentse onderzoekers gelijk als zij stellen dat dit verklaart waarom er in islamitische landen sprake is van afnemende sympathie voor deze vorm van terrorisme in het algemeen en voor Osama bin Laden in het bijzonder. Dit was in elk geval heel duidelijk aanwijsbaar in Jordanië na de bomaanslag van november 2005 in de Jordaanse hoofdstad Amman, die vele slachtoffers onder de bevolking veroorzaakte.
De oorlog in Irak heeft het terrorisme drastisch aangewakkerd.
Deze tweede slotsom is vanzelfsprekend buitengewoon onaangenaam voor de aanstichters en voorstanders van deze oorlog. Die willen er al heel lang niet meer aan worden herinnerd dat de eerste officiële reden om deze oorlog te beginnen de onmiddellijke dreiging was van Iraakse massavernietigingswapens, welke vervolgens niet bleken te bestaan.
De tweede reden was de beweerde band tussen de Iraakse dictator Saddam Hoessein en Al-Qa’ida-leider Osama bin Laden. Daarvoor bestond vóór de oorlog geen spoor van bewijs en dat is er daarna ook niet gekomen. Nu is echter wel vast komen te staan dat juist deze oorlog ervoor heeft gezorgd dat Irak hét broeinest van terrorisme is geworden.
Bart Tromp
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Elsevier
- Datum verschijning
- 25-02-2006