Oplossing voor geen probleem
HET PAARSE KABINET heeft vorige week eindelijk een voorstel ter wijziging van het kiesstelsel naar de Tweede Kamer gestuurd. Grote geestdrift zit er niet achter. Er is sprake van een 'voorlopige keuze' en van 'een mogelijke indeling' van nieuwe kiesdistricten. Echt gekozen heeft het kabinet kennelijk niet.
Dat is vreemd, want dat zou men wel mogen verwachten, nu het een keus heeft gemaakt uit de drie modellen tot hervorming van het kiesstelsel die waren uitgewerkt door een met ministers en staatssecretarissen volgepakte 'ministeriele commissie staatkundige vernieuwing'.
Twee van die modellen zijn al eerder in de Nederlandse politiek aan de orde geweest. Het gematigde districtenstelsel werd ruim vijfentwintig jaar geleden zonder succes voorgesteld door de staatscommissie-Cals-Donner, en het 'Duitse model' werd nog in 1993 verworpen in het kader van de toen gevoerde discussies over staatsrechtelijke hervorming.
Volgens een oud bestuurlijk gebruik wordt een voorstel aanvaardbaar gemaakt door het samen in te dienen met twee andere, die eclatante nadelen hebben. Dat is hier ook gebeurd. Nadat de leden het gematigde districtenstelsel en het Duitse stelsel hadden herkauwd, vond de ministeriele commissie dat in beide stelsels de nadelen de voordelen overtroffen. Vervolgens is een derde model ontwikkeld dat tussen de twee andere inzit.
Er komt nu een districtenstelsel, maar met zulke grote districten dat de bezwaren van een echt districtenstelsel zich niet voordoen. En net als in Duitsland krijgt de burger twee stemmen: een om op de landelijke lijst van een partij te stemmen en een om regionaal te kiezen.
Wat is het doel van dit alles?
Dat is dat door deze hervorming de band tussen kiezer en gekozene versterkt zal worden en dat de Tweede Kamer niet gevuld wordt met volksvertegenwoordigers die 'achter de brede rug van de lijsttrekker' in de bankjes zijn geschoven.
De 'band tussen kiezer en gekozene' blijft in deze gedachtengang echter verschrikkelijk dun. Het gaat er alleen maar om dat kiezers enig idee hebben van de persoon die ze naar de Kamer willen afvaardigen. Dat is alles. Meer kan ook niet bij districten die gemiddeld anderhalf miljoen kiezers en tussen de twaalf en achttien kamerzetels omvatten.
Het lauw gebrachte voorstel is vrijwel overal met scepsis ontvangen en overal ook weerklinkt de vraag: voor welk probleem is deze hervorming van het kiesstelsel een oplossing? Daarop is geen overtuigend antwoord vernomen, want voorzover 'de band tussen kiezer en gekozene' al een probleem vormt, valt niet in te zien hoe deze verandering van het kiesstelsel daar iets aan verbetert.
Zouden de bewoners van het voorgestelde kiesdistrict Groningen-Friesland-Drenthe-Overijssel nu werkelijk een speciale band gaan koesteren voor de dertien regionale kamerleden die in dit district worden gekozen? Als dat zo zou zijn, waarom herhaalt de klacht over 'de band tussen kiezer en gekozene' zich dan precies zo op gemeentelijk niveau, hoewel zelfs de grootste gemeente in Nederland veel minder dan de helft van het aantal kiezers in de nu bedachte landelijke kiesdistricten telt.
Maar het voorstel van het kabinet voert nergens ook maar een schijn van empirisch bewijs aan voor het werkelijkheidsgehalte van zijn verwachtingen over de werking van het nieuwe stelsel. Waarom zou, om een voorbeeld te noemen, 'grotere invloed op de verkiezing van regionale kandidaten veel kiezers aanspreken'? Met evenveel recht kan het omgekeerde worden gesteld.
Over de nadelen van het nieuwe stelsel verneemt men niet veel, hoewel het gevaar toch groot is dat het twee soorten kamerleden creeert, landelijke en regionale. Volgens het kabinetsvoorstel moeten onder de laatsten 'generalisten' naar voren komen; de 'evenzeer noodzakelijke fractiespecialisten' behoren blijkbaar op de landelijke lijst te prijken.
Hoe verzinnen ze het! Toch maken deze zotte ideeen duidelijk waar het aan schort met deze (en andere) voorstellen tot staatkundige verandering. Men vindt blijkbaar dat er politiek iets niet in orde is, slaagt er niet in daarvan een scherpe diagnose te stellen en bedenkt dan maar een of andere verandering in de staatsinrichting.
In dit geval is dat nieuwe kiesstelsel helemaal niet nodig om de 'band' tussen kiezer en gekozene te 'versterken' op de manier die het kabinet zo graag wil. Het staat elke politieke partij vrij in de bestaande achttien kiesdistricten (dertien meer dan het kabinet in de toekomst wil) afzonderlijke regionale kandidaten te stellen. Daar is helemaal geen staatkundige vernieuwing voor nodig.
Sterker nog, een politieke partij heeft bijna vijfentwintig jaar zo zijn fractie voor de Tweede Kamer samengesteld. Dat was de PvdA. Van de verwachte versterkte band tussen kiezer en gekozene als gevolg daarvan is nooit iets gebleken, ook al verplichtte de partij de kandidaten domicilie te houden in het district waar zij waren gekozen. (Dat is iets wat het kabinet ook wel zou willen, maar toch niet voorstelt, omdat daar een wijziging van de grondwet voor vereist is.)
Het enige element in het kabinetsplan dat niet helemaal dwaas is, is de verlaging van het percentage stemmen dat nodig is om door voorkeurstemmen de kiesdrempel te halen. Het kabinet wil dat van vijftig naar vijfentwintig procent verlagen, wat zou inhouden dat ongeveer dertigduizend kiezers iemand rechtstreeks in de Tweede Kamer kunnen kiezen. (Sinds 1945 is dat met een kiesdrempel van vijftig procent slechts drie keer gelukt.)
Overigens, een buitengewoon slimme en gedisciplineerde partij zou zo in theorie vier parlementszetels kunnen halen op basis van een aanhang die iets groter is dan de kiesdeler.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 01-11-1995