Oude politiek in optima forma
De formatie van een regering is de zwakste stee in de Nederlandse democratie. Weliswaar kan iedere staatsburger in volle vrijheid op een partij stemmen, maar op de regering die vervolgens wordt gevormd heeft hij of zij geen rechtstreekse invloed.
De eerste keer dat getracht is aan deze situatie een eind te maken was in 1946, met de oprichting van de Partij van de Arbeid. Daarin ging een aantal vooroorlogse partijen en groeperingen op, in de hoop dat de nieuwe partij niet alleen de verzuiling zou doorbreken, maar ook in staat zou zijn een meerderheid in de Tweede Kamer te behalen. Dan zou partijkeuze tegelijk de keuze voor een regering kunnen zijn.
Dat mislukte, het verzuilde stelsel bleek veel te taai. In de jaren zestig zorgden maatschappelijke ontwikkelingen, variërend van televisie tot ontkerkelijking, tot de neergang ervan.Toen werd D’66 opgericht met als expliciet doel de grote schandvlek van de Nederlandse politiek uit te wissen. Ditmaal niet door de vorming van een meerderheidspartij, maar door staatkundige vernieuwingen. Het kiesstelsel moest gewijzigd worden en de minister-president of de kabinetsformateur rechtstreeks gekozen worden. Een districtenstelsel zou tot twee partijen leiden en als dan ook nog gekozen kon worden uit twee kandidaat-premiers, was het in het vervolg de staatsburgers zelf die de samenstelling van de regering zou bepalen, en niet alleen maar de omvang van een partij in de Tweede Kamer.
De voorstellen tot staatkundige vernieuwing haalden het niet en dan nog was het de vraag of ze beoogde werking hadden uitgeoefend. Vóór 1917 kende Nederland een districtenstelsel, dat echter de kiezerswil eerder vertekende dan tot uitdrukking bracht en helemaal niet tot twee grote partijen had geleid. Niettemin duiken plannen voor zulke ‘vernieuwingen’ met de regelmaat van een klok weer op in de politiek.
In de jaren zeventig probeerde met name de PvdA het op een andere manier: een ‘polarisatiestrategie’ moest ervoor zorgen dat het schrompelende confessionele midden verdeeld werd over links en rechts, zodat twee groepen partijen, elk met een eigen verkiezingsprogramma, tegenover elkaar zouden komen te staan. Dát zou eindelijk de duidelijkheid brengen waaraan het in de Nederlandse politiek altijd aan had ontbroken: het verkiezingsprogramma was dan ook regeringsprogramma (tenminste voor de groep partijen die de meerderheid behaalde).
In 1973 deed de linkse stembuscombinatie (PvdA-D66-PPR) net alsof het zover was, hoewel ze bij lange na niet een kiezersmeerderheid achter zich wisten te verenigen. Hun verkiezingsprogramma, ‘Keerpunt’, wensten zij als regeringsprogramma te beschouwen, wat tot een lange en ingewikkelde formatie leidde, want om een parlementaire meerderheid te verkrijgen, waren de toenmalige Katholieke Volkspartij (KVP) en Antirevolutionaire partij (ARP) nodig, en die accepteerden ‘Keerpunt’ niet. Toen het kabinet-Den Uyl uiteindelijk tot stand kwam, had het dus eigenlijk geen door de regeringspartijen aanvaard regeerprogramma.
Toch hield het bijna de volledige regeerperiode stand, waarbij onmiskenbaar meer sprake was van dualisme tussen Tweede Kamer en kabinet dan ooit daarvoor of daarna.
Maar na het kabinet-Den Uyl herstelde zich de oude toestand, waarin de kiezer niet kan uitmaken wat voor regering er komt. In feite is die toestand zelfs verslechterd, en wel door de uitbreiding van het regeerakkoord.
In oorsprong is het regeerakkoord eigenlijk niet meer dan de afspraak tussen partijen die een regering willen gaan vormen over de zetelverdeling in het nieuwe kabinet. In de afgelopen twintig jaar is daar echter een steeds omvangrijker en gedetailleerder inhoudelijk programma aan toegevoegd. Een regeerprogramma dat na de verkiezingen wordt opgesteld een waarover de kiezer dus ook niets te zeggen heeft gehad. De beide ‘paarse’ kabinetten spanden – tot nu toe – in dit opzicht de kroon. De voor de hand liggende verklaring was dat PvdA en VVD elkaar letterlijk voor geen cent vertrouwden en dus alles van te voren wilden vastleggen.
Vooral het CDA ging tekeer tegen deze gang van zaken en fractieleider Balkenende beloofde vóór de verkiezingen dat het heel anders zou gaan als hij zou kunnen formeren. Vorig jaar kreeg hij de kans, en hij hield woord: er kwam geen regeerakkoord na de verkiezingen. Nee, CDA, VVD en LPF gingen regeren op basis van een 47 pagina’s tellend document dat geen regeerakkoord was omdat het anders heette; ‘Strategisch akkoord’.
Nu is Balkenende bezig met zijn tweede formatie, ditmaal met de PvdA als partner. Alweer wordt er maanden gewerkt aan een gedetailleerd regeerakkoord (als het zo deze keer wel mag heten). De formatie is geslotener en ouderwetser dan enige andere die ik mij kan herinneren. De kiezer staat volledig buiten spel: dit is Oude Politiek in optima forma.
Bart Tromp
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 10-04-2003