Paarse ideologie

TIJDENS DE Koude Oorlog lag de zaak simpel. De landmacht zou in een afgebakend gebied een Sovjet-Russische aanval in Noord-Duitsland opvangen. De marine zou de zeeroute tussen Noord-Amerika en West-Europa vrijhouden van Sovjet-Russische onderzeeboten. De luchtmacht zou het luchtruim beschermen en luchtsteun aan de landstrijdkrachten geven.

Maar na 1990 is de Nederlandse defensie geen uitgemaakte zaak meer en worstelen militairen en politici met de vraag op welke gevaren men zich moet voorbereiden en wat daarvoor nodig is. In elk geval minder dan voor 1990: inmiddels is de krijgsmacht met veertig procent ingekrompen. De gemiddelde uitgaven voor defensie liggen nu rond de twee procent van het bruto nationaal product, in plaats van drie procent in de voorafgaande jaren.

De ingrijpende bezuinigingen en reorganisaties die daartoe nodig waren, hebben niet tot een simpeler defensieapparaat geleid. De paradox is dat een veel kleinere krijgsmacht geschikt moet zijn voor een veel groter scala optredens dan in het ene scenario van voor de val van het IJzeren Gordijn. Welke daarvan zich zullen voordoen, is in de wanordelijke wereld van nu niet met enige zekerheid te schatten, uitgezonderd een rechtstreekse militaire bedreiging van het Nederlands grondgebied. Die is uitgesloten.

Hoe onzeker en onvoorspelbaar de huidige situatie is, toonde de deelname aan Unprofor in Bosnie-Hercegovina aan. Speciaal ten dienste van vredesoperaties is na de Koude Oorlog een luchtmobiele brigade van beroepsmilitairen opgericht. Maar in Bosnie bleek daaraan geen behoefte te bestaan. De luchtmobiele bataljons moesten daar als 'gewone' pantserinfanterie opereren.

Het is geen Nederlands probleem. Overal wordt getobd over de toekomst van de krijgsmacht. De klassieke oorlog tussen staten als 'voortzetting van de politiek met andere middelen' is een anomalie in de wereldpolitiek geworden. Maar dat betekent niet dat het niveau van georganiseerd geweld binnen staten is gedaald, of dat zich niet allerlei vormen van low intensity conflict voordoen - ook tussen staten. Hoe moet een krijgsmacht eruitzien die geschikt is in al die verschillende conflictsoorten op te treden? Of is dat alleen nog een vraag voor de Verenigde Staten en moeten kleinere staten zich beperken in hun mogelijkheden en het daarbij behorende arsenaal?

In Nederland is met de Defensienota (1991) terecht de laatste keuze gemaakt, nog eens grondig toegespitst in de Prioriteitennota (1993) en de Novemberbrief (1994). De uitvoering van de laatste loopt door tot voorbij 2000, terwijl geregeld bijstelling nodig blijkt. Bij de laatste defensiebegroting hebben alle grote partijen bijvoorbeeld ingestemd met een geringe uitbreiding van het Korps Mariniers en de landmacht.

Lang voor de Prioriteitennota is uitgevoerd, zullen echter opnieuw verstrekkende besluiten over de toekomst van de krijgsmacht moeten worden genomen. Enerzijds op basis van de ervaringen van de laatste jaren - vredesoperaties hebben tot nu toe bijvoorbeeld een ander karakter gehad dan voorzien. Anderzijds omdat op termijn gekozen moet worden voor (of tegen) investeringen in de aanschaf van nieuwe wapensystemen, zoals de bestaande jachtvliegtuigen, onderzeeboten, tanks, geleide luchtafweerwapens en patrouillevliegtuigen die aan het eind van hun levenscyclus zijn gekomen.

Daarop lopen de bezuinigingsvoorstellen in de verkiezingsprogramma's van D66 (een miljard), PvdA (vijfhonderd miljoen) en GroenLinks (drie miljard) vooruit. Op een drukbezochte verkiezingsbijeenkomst over defensiepolitiek bleek deze week echter dat de twee genoemde regeringspartijen nog helemaal geen visie hebben op de toekomst van de krijgsmacht. Zij hebben slechts besloten tot een bezuinigingsbedrag.

De vertegenwoordigers van D66 en PvdA trokken zich niets aan van de verwijten uit de met generaals, oud-ministers en ambassadeurs bespikkelde zaal: dat een partij toch eerst een inhoudelijk program behoorde te hebben, om pas daarna de financiele gevolgen te berekenen. Het 'primaat van de politiek' houdt nu juist in, betoogden de defensiewoordvoerders van deze partijen, dat je een financiele afweging maakt alvorens over de consequenties te gaan nadenken.

Deze merkwaardige opvatting van het 'primaat van de politiek' geeft aan hoezeer onder Paars boekhoudkunde en staatkunde identieke begrippen zijn geworden. Vreemd is anderzijds dat men aldus voorbijgaat aan het feit dat deze partijen eerder akkoord gingen met de Prioriteitennota, inclusief de financiele implicaties. Dat is temeer vreemd, omdat er helemaal geen financiele tegenvallers zijn die tot bezuinigingen nopen.

Als 'paarse' partijen meer efficientie en meer bezuiniging willen, zijn er wel andere oplossingen voorhanden. Vorige week werd bekend dat de 'vrije' markt in medische hulpmiddelen tot meer dan twee keer zo hoge prijzen leidt dan inkoop van deze middelen van overheidswege. Het gaat om honderden miljoenen guldens besparing per jaar, zelfs als de overheid niet verder zou gaan dan het stellen van maximumprijzen. Maar dat durft minister Borst niet. De ideologie van de vrije markt gaat bij de regeringscoalitie boven zuinigheid, efficientie en gezond verstand.

Andere verfrissende vergelijking: de door D66 en de PvdA geplande bezuinigingen op defensie maken nog niet voor de helft de miljarden belastinggeld goed die varkensboeren hebben geincasseerd voor de gevolgen van de grotendeels door eigen onverantwoordelijkheid en winstbejag verspreide varkenspest.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
11-02-1998

« Terug naar het overzicht