Papier, potlood en een goede bibliotheek

 HANS DAUDT GAF geen afscheidscollege toen hij in 1990 met emeritaat ging als hoogleraar in de wetenschap der politiek aan de Universiteit van Amsterdam. Hij had geen behoefte aan de hypocrisie waarop hij bij die gelegenheid zeker zou zijn onthaald. Het lag anders toen hij enkele maanden geleden vertrok als lid van de Stichting Het Parool, waarvan hij vele jaren voorzitter is geweest.


Bij deze gelegenheid verscheen een kloeke uitgave waarin een aantal van zijn belangrijkste artikelen is gebundeld, voorafgegaan door opstellen waarin de persoon en het werk van Daudt worden geschetst, zijn voorzitterschap van de Stichting Het Parool en het langdurige conflict over wetenschappelijke integriteit uit de jaren zeventig dat bekend is komen te staan als ’de kwestie-Daudt’.


Dat van Hans Daudt afscheid werd genomen in zijn hoedanigheid als hoeder van de identiteit van Het Parool was passend, want zo werd een cirkel gesloten: hij begon zijn maatschappelijke loopbaan als journalist. Daudt heeft zeer geleerde studies op zijn naam staan en werd als eerste politicoloog tot lid benoemd van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen. Toch is zijn opvatting van wat de wetenschap der politiek inhoudt allesbehalve sciëntistisch, dat wil zeggen: hij acht hij het wetenschappelijk karakter van een artikel niet hoger naarmate het ontoegankelijker en irrelevanter is voor een breed publiek. Integendeel: hij ziet de politicoloog allereerst als een politiek commentator, die zich van andere burgers op zijn best onderscheidt door meer kennis van zaken en een indringender analytisch vermogen.


In verschillende in dit boek opgenomen opstellen heeft hij deze opvatting met verve gedemonstreerd en waar gemaakt. Dat geldt voor zijn voorbeeldige beschouwing uit 1989 over de opbrengst van een kwart eeuw streven naar staatkundige vernieuwing, en evenzeer voor zijn commentaar uit 1966 op de Proeve van een nieuwe Grondwet die door de minister van Binnenlandse Zaken was uitgebracht ’om de discussie te stimuleren’. Daudt maakt korte metten met de apolitieke inslag van die voorstellen.


Van één ervan tekent hij op: ’Het is typerend voor het ambtelijk, niet-politieke denken waarin het woord ’politiek’ wordt gereserveerd voor minder frisse zaken en waarin men driekwart van de politiek onschadelijk probeert te maken door gebruik van termen als bestuur en beleid.’ In het huidige politieke klimaat, waarin ’paarse’ politiek vooral neerkomt op het postuleren van technocratische onvermijdelijkheden om zo het politiek karakter van de gemaakte keuzen te loochenen, is deze beschouwing meer dan ooit terzake.


De trefzekerheid van Daudts beschouwingen en de helderheid van zijn uiteenzettingen over andere politicologen en hun denkbeelden houden niet in dat hij steeds gelijk heeft. Zijn op spel-theoretische inzichten gebaseerde analyse van de politieke machtsverhoudingen in Nederland na 1945 is zowel theoretisch als empirisch niet houdbaar, althans dat ik heb in verschillende artikelen geargumenteerd.

Zijn these dat de PvdA alleen dan tot het landsbestuur geroepen is, als de niet-linkse partijen inhoudelijk of getalsmatig niet tot een meerderheidsregering bij machte zijn, is in ieder geval met de formatie van de laatste twee kabinetten gefalsifieerd. Een politieke analyse die niet houdbaar is, kan desalniettemin intellectueel prikkelend en wetenschappelijk vruchtbaar zijn. Dat geldt hier zeker.


Daudt is degene geweest die de moderne politicologie in Nederland heeft geïntroduceerd. Maar hij heeft zich al vroeg gekeerd tegen het door het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen aan de sociale wetenschappen opleggen van een onzinnig natuurwetenschappelijk model, waarin er ’speerpunten’ van onderzoek horen te zijn, die door immense groepen onderzoekers met behulp van geavanceerde apparatuur te lijf worden gegaan.


Zo keert hij zich in 1982 tegen de gedachte dat er vooruitgang in de wetenschap der politiek bestaat: de politieke problemen van menselijk samenleven worden niet door superieure kennis weggeruimd, maar keren steeds weer terug. De taak van de wetenschappelijke analyticus is ze te benoemen, te verhelderen, de in een gegeven situatie mogelijke remedies te bedenken en te vergelijken. Op de vraag welke middelen de politicoloog nodig heeft om goed onderzoek te doen, antwoordt hij: papier, potlood en een goede bibliotheek; een antwoord waar de toenmalige minister van Wetenschapsbeleid en vooral zijn ambtenaren niet blij mee waren.


Niet bekend


Als alle grote affaires trok deze als een magneet allerlei andere aspecten naar zich toe, maar de kern van de zaak was er een van wetenschappelijke integriteit: mochten anderen dan degenen die daarvoor op grond van hun kennis van zaken waren aangewezen, examens in de politicologie tekenen? Daudt en zijn medewerkers weigerden daarmee akkoord te gaan. Zij werden aan de ene kant aangevallen door brooddronken studenten die nog niet wisten dat zij op die manier wethouder of hoogleraar zouden worden, maar aan de andere kant door het bestuur van de universiteit en zelfs dat van het land.


Toen Daudt en de zijnen hun wettelijke verantwoordelijkheid voor het onderwijs in de politicologie niet meer konden waarmaken, weigerden zij verder onderwijs te geven. Het college van bestuur reageerde daarop met een in tot dan toe in academische kringen ongehoord middel: een dienstbevel om het onderwijs te hervatten. Dit was het begin van een politiek en gerechtelijk conflict dat jaren in beslag zou nemen. Daudt en de zijn medewerkers hielden er hun zelfrespect aan over, ’een factor van moeilijk te overschatten belang’, schrijft Daalder. In alle rechtszaken kregen zij gelijk. Ook in de politiek, waar het onbezonnen optreden van staatssecretaris Klein hem bijna zijn kop kostte.


Zijn partijgenoten Den Uyl en Daudts oud-leerling Ed. van Thijn beleefden aan hun optreden in deze affaire (of liever gezegd aan hun versagen) allesbehalve hun mooiste uur. Maar dat gelijk vertaalde zich niet aan de universiteit. Daudt bleef een (op den duur door steeds meer studenten gewaardeerde) banneling in de politicologische opleiding in Amsterdam, waarvan het programma hem ooit werd uiteengezet door een enigszins teleurgestelde studente: ’Vijftig procent marxisme, veertig procent feminisme en tien procent kritiek op boeken die we nooit gelezen hebben.’


BART TROMP de Volkskrant van 23-03-1996

H. Daudt: Echte politicologie - Opstellen over politicologie en de Nederlandse politiek.
Bert Bakker; ƒ 39,90.
ISBN 90 351 1653 4.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
De Volkskrant
Datum verschijning
23-03-1996

« Terug naar het overzicht