PAROCHIAAL NEDERLAND

De presentatrice sloot af met een mengeling van verwondering en teleurstelling. De discussie over de relatieve positie van Nederland in de wereld had niet tot de kennelijk verwachte sombere uitkomsten geleid. Volgens de deelnemers aan dit radiodebat - ik was er een van - stond ons land er internationaal in verschillende opzichten goed, soms zelfs heel goed voor. Dat was weer eens wat anders dan aanhoudend binnenlands gezeur.

Wij bespraken drie terreinen: politiek en diplomatie, economie en cultuur. Op dat laatste terrein scoort Nederland hoog. Met een rijke muzikale infrastructuur, waarvan het Concertgebouworkest en De Nederlandse Opera de bekendste, maar lang niet de enige steunberen vormen, stelt de Randstad metropolen als Parijs, Londen en Madrid in de schaduw. Uiterst opmerkelijk is de enorme opgang die boeken van Nederlandse schrijvers sinds een aantal jaren maken in andere Europese taalgebieden. Zij gaan daar met honderdduizenden over de toonbank. Dat heeft minder met hun literaire kwaliteiten te maken, dan met de uiterst succesvolle wijze waarop het Nederlands Literair Productie- en Vertalingen Fonds in het buitenland opereert. Het is een overtuigend voorbeeld van hoe een semi-overheidsinstelling zaken tot stand kan brengen die afzonderlijke uitgevers niet lukken. Uiterst opmerkelijk, want deze ontwikkeling gaat direct in tegen de tendens dat Engelstalige literatuur, origineel of vertaald, een steeds groter marktaandeel krijgt.

Op het terrein van politiek en diplomatie vielen aanvankelijk somberder woorden. De tijd is voorgoed voorbij dat in belangrijke internationale organisaties Nederlanders centrale posities innamen, zoals toen Emile van Lennep secretaris-generaal van de OESO was, Joseph Luns idem dito van de NAVO, Sicco Mansholt voorzitter van de Europese Commissie en Jaap Boerma de FAO (Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties) leidde. Wie herinnert zich niet de pogingen om Ruud Lubbers voorzitter te laten worden van de Europese Commissie, en toen dat niet lukte secretaris-generaal van de NAVO? Uiteindelijk kwam de rusteloze oud-premier aan het hoofd te staan van de UNHCR, de vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties. Maar dat was geen triomf van de Nederlandse diplomatie: die had zich juist ingespannen om Jan Pronk op deze positie te krijgen.

Maar dit perspectief is misleidend. In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog konden Nederlanders in internationale verbanden en organisaties oververtegenwoordigd zijn omdat Nederland steeds bij de originele leden behoorde. In een Europese Gemeenschap met zes leden, waaronder ons land, hadden Nederlanders een grotere kans dan in een Europese Unie met 25 lidstaten. Toch is dat niet het hele verhaal. Ondanks alle praat over mondialisering en Europeanisering is ons land in de afgelopen twintig jaar parochialer geworden, minder internationaal georienteerd als het gaat om dingen die werkelijk ter zake doen (in plaats van een soort Engels op te doen via MTV). De harde meetlat is hier die van de talenkennis. Die is in Nederland sinds de start van het 'constructief onderwijsbeleid' 35 jaar geleden dramatisch aan het teruglopen. Uit ervaring weet ik dat aan universiteiten allang geen Franse, en sinds een jaar of wat ook geen Duitse literatuur kan worden gebruikt, en daar staat allerminst een geweldige beheersing van het Engels (en Nederlands) tegenover.

Ten slotte de economie. Traditioneel is Nederland allereerst een handelsnatie, die voor haar welvaart afhankelijk is van uitvoer en doorvoer. Dat heeft ons land al in de zeventiende eeuw tot het rijkste ter wereld gemaakt, en Nederland behoorde sindsdien altijd tot de welvarendste delen van de wereldeconomie (ook al was die welvaart ongelijk verdeeld). Industrialisatie kwam eigenlijk pas goed op gang na de Tweede Wereldoorlog, maar vanaf de jaren zestig begon de neergang. Enerzijds omdat de dienstensector snel in omvang en belang groeide, anderzijds omdat grote delen van de industrie (zoals textiel en scheepsbouw) de concurrentie op internationaal niveau niet meer aankonden. Met de deconfiture van vliegtuigfabriek Fokker gaf de Nederlandse staat elke pretentie op er nog iets als een industriebeleid op na te willen houden. Volgens velen is dat maar goed ook.

In ons radiodebat vertolkte Hans Labohm, verbonden aan Instituut Clingendael, deze opvatting. Deregulering en de beschikbaarheid van goedkoop kapitaal waren zijns inziens de voornaamste instrumenten om economie en economische innovatie te stimuleren. Daarover heb ik zo mijn twijfels. De Oost-Aziatische tijgers hebben hun spectaculaire economische groei in niet geringe mate te danken aan een door de staat gestuurde industriepolitiek. Omgekeerd bestaat in het huidige economische klimaat, waarin kwartaalcijfers de hoogste wijsheid vertegenwoordigen, weinig ruimte voor diepte-investeringen, die nu juist noodzakelijk zijn voor werkelijke innovatie. Misschien zou de Nederlandse economie haar voordeel kunnen doen met het succesvolle voorbeeld dat de Nederlandse cultuurpolitiek op internationaal vlak biedt.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
09-08-2003

« Terug naar het overzicht