Partij en democratie

WAAR ZIJN politieke partijen eigenlijk goed voor? Wie die vraag stelt kan de laatste jaren rekenen op sceptische, om niet te zeggen denigrerende antwoorden. Op politieke partijen wordt algemeen afgegeven en dat hangt zeker samen met hun verval als manifestatie van grote politiekideologische ideeen en bewegingen.

Maar als partijen daarin tekortschieten, dan blijft een taak over die geen enkele andere organisatie op zich kan nemen: het stellen van kandidaten voor vertegenwoordigende lichamen. Of, om het anders te zeggen: de recrutering en selectie van politici. Misschien is dat altijd wel hun belangrijkste functie geweest.


Hoe partijen die selectie verrichten is lange tijd een verwaarloosd onderwerp geweest in de politieke wetenschap. Alleen al daarom is de studie waarop R. Hillebrand vanmiddag promoveerde aan de Leidse universiteit welkom. Hij heeft met grote precisie uitgezocht hoe CDA, VVD, PvdA en D66 in 1986 kandidaten voor de Tweede Kamer hebben gezocht en geselecteerd.

Alle vier partijen zijn democratische verenigingen en bij alle vier is de kandidaatstelling zo geregeld dat formeel alle leden invloed kunnen uitoefenen op de samenstelling van de lijst, of (zoals bij de PvdA) op een deel ervan. Maar dat is niet het doel van de procedure. Het gaat erom zo goed mogelijke afzonderlijke kandidaten verkozen te krijgen en bovendien een zo evenwichtig mogelijk samengestelde fractie.

Natuurlijk bestaat er spanning tussen het middel (de democratische besluitvorming binnen de partij) en dat doel. Iedere partij gaat met die spanning op eigen wijze om, zowel wat de formele procedure van kandidaatstelling betreft, als in de manier waarop die wordt uitgevoerd. 'Partijcultuur' heet dit laatste. In Nederland houdt deze democratie op bij de partij als vereniging. Geen enkele partij doet moeite ook kiezers bij dit proces te betrekken.

Bij D66 is de invloed van de leden op de lijst het grootst. Ieder lid kan een stembiljet insturen waarop hij de kandidaten van zijn voorkeur in volgorde aangeeft. In 1986 deed 36 procent dat. De enige sturing bestond uit een lijst van vijftien kandidaten, in willekeurige volgorde, samengesteld door de Commissie Aandragen Stemadvies. Die bleef omstreden in de partij, maar was symptoom van het probleem dat zich bij zo'n stemming voordoet: de meeste leden kennen de kandidaten niet of nauwelijks en stemmen op individuele kandidaten levert geen evenwichtige fractie op.

De andere partijen maakten gebruik van veel getraptere procedures. Dan nog zijn de verschillen in participatie opmerkelijk. Bij het CDA nam zestien procent van de leden deel aan de besluitvorming over de kandidatenlijst, bij de VVD negen procent en bij de PvdA slechts zes procent.

En dat terwijl juist de PvdA in de tijd van Nieuw Links de kandidaatstellingsprocedure fundamenteel heeft veranderd met als doel: democratisering. 'Democratisering' werd echter vertaald in 'regionalisering': de kandidatenlijst wordt sinds 1969 per kieskring door het daarmee corresponderende partij-orgaan (gewest) vastgesteld. Op nationaal niveau wordt alleen de lijsttrekker benoemd.

Dat deze regionalisering tot steeds zwakkere en onevenwichtig samengestelde kamerfracties heeft geleid, heeft de PvdA na twintig jaar eindelijk onder ogen gezien. In maart dit jaar besloot een extra-partijcongres op grond van het rapport van de commissie-Van Kemenade tot een centralere vorm van kandidaatstelling, maar hield (tegen het uitdrukkelijke advies van de commissie in) een zekere mate van regionalisering intact.

Hillebrands studie voert voor afschaffing van de regionale kandidaatstelling alsnog een overvloed aan argumenten aan. Bij de PvdA is de gang van zaken bij de kandidaatstelling zowel de minst democratische als die met het slechtste resultaat.

Wat zijn echter de criteria die partijen hanteren als zij kandidaten uitkiezen? Daarover bevat deze studie een grote hoeveelheid systematisch gerangschikte gegevens, die zich hier niet kort laten samenvatten. Onmiskenbaar is dat in alle partijen de criteria die men officieel onderschrijft een minder belangrijke rol spelen dan criteria die zogenaamd geen rol spelen.

Iedereen vindt 'politieke denkbeelden', 'politiek inzicht' en 'deskundigheid' het belangrijkst. Maar bij de afweging van kandidaten speelde vooral of de betreffende kandidaat afkomstig was uit het eigen gewest, de eigen kieskring of kamercentrale. Dat was niet alleen zo in de PvdA, waar de kandidaatstelling al volledig geregionaliseerd was. Daar draaide het ook om in de VVD, die een centrale kandidaatstelling heeft, en in iets mindere mate eveneens in CDA en D66.

Dit is des te opvallender, omdat er van een band tussen het kamerlid en zijn kieskring nauwelijks sprake is, terwijl de overgrote meerderheid van de kiezers het van geen belang vindt of een kamerlid uit hun regio komt. Alleen in ZuidLimburg is er (zeker bij het CDA) enigszins sprake van wat onze zuiderburen 'dienstbetoon' noemen: rechtstreekse en individuele steun van kamerleden voor kiezers en partijgenoten.

Misschien verklaart dat waarom zowel bij PvdA als CDA in die provincie de meeste inspanningen werden verricht om 'eigen' kandidaten in de Kamer te krijgen. Maar het verklaart niet waarom bijvoorbeeld de Friese PvdA zelfs niet in overweging wilde nemen landelijk aanbevolen kandidaten een plaats op de lijst te geven.

Hillebrand komt daar ook niet uit. Hij oppert het vermoeden dat de organisatie van de partij regionale wedijver in de hand werkt, omdat die nu eenmaal territoriaal geordend is. Als er geen aanwijsbare meningsverschillen over inhoudelijke politiek binnen de partij zijn - en die waren er niet in 1986, bij geen van de partijen - blijft over het verschil tussen het eigen gewest en de rest van de partij als enige mogelijkheid om zich te onderscheiden.

De afweging van de meest geschikten maakt zo plaats voor een ritueel waarvan vooral - ook in dit opzicht bevestigt Hillebrands onderzoek allang bestaande vermoedens - de direct betrokken regionale partijbonzen profiteren.

R. Hillebrand: De antichambre van het parlement, Kandidaatstelling in Nederlandse politieke partijen, Leiden, DSWO-Press, ISBN 90-9005325-5.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
09-09-1992

« Terug naar het overzicht