Partij of factie
DE EERSTE en volgens mij ook mooiste definitie van een politieke partij staat op naam van de Britse politicus en filosoof Edmund Burke (1729-1797). 'Een politieke partij,' schreef hij in 1770, 'bestaat uit een groep mensen die zich hebben verenigd teneinde op basis van een beginsel waarover zij het eens zijn, gezamenlijk het algemeen belang na te streven.'
Maar de 'partij' die Burke voor ogen had, was iets heel anders dan een hedendaagse politieke partij. Hij bedoelde er niets anders mee dan een groep Lagerhuisleden die gezamenlijk optraden op basis van een gemeenschappelijke publiek doel. Dat was iets heel anders dan de toen gebruikelijke groepsvorming in het Lagerhuis. Die bestond uit kliekjes politici die elkaar de bal toespeelden in de jacht op eigen gewin; ze stonden bekend als 'facties'.
De tegenstelling tussen 'partij' en 'factie' is verdwenen bij het ontstaan, ruim honderd jaar geleden, van 'moderne' politieke partijen. Partijen werden kiesverenigingen waarvan de leden, op basis van een program, kandidaten afvaardigden naar vertegenwoordigende lichamen. Ook al organiseerden politieke partijen nergens en nooit meer dan een kleine minderheid van de staatsburgers, toch vormden zij een onmisbare schakel tussen die burgers en de (beroeps-) politiek.
Die situatie was nooit zonder problemen. Al heel vroeg kwam de vraag op of politieke partijen wel democratische verenigingen kunnen zijn. Het democratisch ideaal mocht mooi zijn, een politieke partij was toch allereerst een pseudo-militaire organisatie, gericht op het veroveren van de macht (of althans een deel ervan). 'Democratische legers' - was dat niet een innerlijk tegenstrijdig begrip?
De Duitse (en later Italiaanse) socioloog Robert Michels exploreerde in het eerste kwart van deze eeuw dit probleem. In zijn klassieke studie over democratie en politieke partijen kwam hij tot de conclusie dat hier sprake was van een 'ijzeren wet van de oligarchie'. Ook bij politieke partijen die formeel democratisch waren georganiseerd, zou de dienst steeds meer worden uitgemaakt door een kleine kliek van beroepspolitici.
Zonder twijfel had Michels een scherp oog voor de gevaren die de interne democratie van partijen bedreigen. Maar dat de uitkomst altijd de nederlaag van de democratie is, staat zelfs bij hem niet vast. De 'ijzeren wet' is van soepel metaal. Partijen hebben het wel degelijk in hun vermogen de werking ervan te neutraliseren. Dat was zeker zo in het tijdperk van de massapartijen, maar die tijd ligt definitief achter ons.
Het ledental van politieke partijen is in Nederland steeds verder teruggelopen. Voor veel grote partijen komt het moment naderbij dat het aantal politieke functies het aantal actieve leden overtreft. Er is een tendens bespeurbaar om van de nood een deugd te maken en een nieuw type partij te formeren, waarin leden niet meer tellen.
Net als veel moderne sociale bewegingen zou zo'n partij een leunstoel-organisatie zijn, waarin een kleine, voor de volle tijd betaalde staf (die zichzelf recruteert en selecteert) het werk verricht, daartoe in staat gesteld door de donaties en contributies van leden. De participatie van de laatsten bestaat, behalve uit financiele steun, uit deelname aan specifieke, door die staf georganiseerde acties en uit het loutere feit van het lidmaatschap. Van een geformaliseerde interne organisatie van leden en van democratische besluitvorming is echter geen sprake. Greenpeace is het duidelijkste voorbeeld van zo'n organisatie, ook wat betreft de juridische vorm: zij kent geen leden, slechts donateurs.
Zou dit Greenpeace-model echter bij Nederlandse politieke partijen kunnen worden ingevoerd? Die zijn nog altijd voor het grootste deel van hun financien (circa zeventig procent) aangewezen op de contributies van leden. Zou hun bijdrage kunnen worden vervangen door die van donateurs? Waarschijnlijk niet: waarom zouden mensen geld aan een partij geven zonder voortaan over lidmaatschapsrechten te beschikken (ook al zullen velen daarvan geen gebruik maken)?
Een partij zonder leden is alleen op deze grond in Nederlandse omstandigheden niet levensvatbaar. Zo'n partij is echter ook niet wenselijk. Vroeger werden actieve partijleden gezien als vertegenwoordigers van de grote massa van leden en kiezers. Dat zijn ze echter niet en daarin moet dan ook niet de betekenis van het lidmaatschap worden gezocht. Evenmin zijn leden er voor het uitvoeren van administratieve routine-werkzaamheden.
Veeleer gaat het om de bijdrage die zij kunnen leveren aan de meningsvorming in de partij en aan het tegenwicht dat zij door mechanismen van interne partijdemocratie kunnen bieden aan de 'professionals', dat wil zeggen de politici die niets anders doen en alleen al daardoor een beperkt zicht op de maatschappelijke werkelijkheid ontwikkelen. Deelnemen aan democratische menings- en besluitvormingsprocessen is bovendien een - misschien wel de beste - manier om politieke talenten te cultiveren en zo geschikte kandidaten voor vertegenwoordigende lichamen te vormen.
Zo gezien is het juist in het belang van partijen te beschikken over een grote groep leden die uit andere motieven dan de zucht naar een betaalde politieke carriere aan de menings- en besluitvorming willen deelnemen. Slagen politieke partijen daar niet in, dan dreigen zij op den duur kliekjes te worden van elkaar van dubbelfunctie naar dubbelfunctie coopterende beroepspolitici die het verschil tussen partijbelang en eigenbelang hoe langer hoe minder kunnen maken. Kortom: dan dreigt de politieke partij tot factie te verworden.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 04-12-1996