Polder-eldorado
De 'lange twintigste eeuw' begon volgens de economisch historicus Jan Luiten van Zanden in Nederland rond 1870. Toen startte een proces van economische en institutionele veranderingen dat ruim een eeuw in dezelfde richting zou doorgaan. Het patroon ervan werd bepaald op drie verschillende niveaus. Op het eerste vond de opkomst en vorming van de grote onderneming, het 'industriele grootbedrijf' plaats. Parallel daarmee kwam de vakbeweging op en niet veel later ontstond zo een georganiseerde arbeidsmarkt. Het derde niveau was dat van de staat, die vanaf 1870 steeds meer bemoeienis met economie en samenleving kreeg; na de Tweede Wereldoorlog in versneld tempo.
De grote vernieuwingen op al deze niveaus kregen gestalte tussen 1880 en 1920 en bepaalden vervolgens goeddeels de verdere ontwikkeling. Nieuwe grote ondernemingen kwamen er daarna eigenlijk niet meer bij, de vakbonden groeiden verder in de breedte en de staat zou zijn invloed uitbreiden, maar kwalitatieve veranderingen deden zich niet voor in wat sinds enkele jaren 'het poldermodel' wordt genoemd.
Volgens Van Zanden zijn al deze veranderingen te herleiden tot wantrouwen in de krachten van de markt en de wens tot een efficientere en rechtvaardiger economie te komen. De periode voor 1870 was het hoogtij van het liberalisme in Nederland. Maar na 1870 was het liberale programma afgerond en ontstond een tegenbeweging: 'Na drie decennia van afbraak van instituties, van het 'vrijmaken' van de markteconomie, voldeden de liberale antwoorden niet meer.'
Zo gezien zijn zowel de vorming van mammoetconcerns als van grote overheidsbureaucratieen en de ideeen over een socialistische planeconomie loten van eenzelfde stam. Steeds ging het erom door schaalvoordelen en rationele organisatie de wisselvalligheid van de markt te overwinnen.
De combinatie van grote ondernemingen, een sterke vakbeweging en een sterke overheid lag aan de basis van een zeer succesvolle economische orde in Nederland, waarvan de ontwikkeling in dit boek op een interessante en boeiende wijze wordt beschreven, omdat Van Zanden steeds de verwevenheid van economische, institutionele en politieke factoren uiteenzet.
Met deze opzet is dit boek niet zozeer een geschiedenis als wel een historische verklaring van het succes van Nederland als kernstaat in de wereldeconomie. De voordelen van zo'n historische analyse ten opzichte van beschouwingen op korte termijn - vooral in de politiek en het bedrijfsleven - over de Nederlandse economie worden zo wel overtuigend gedemonstreerd. 'Een gunstiger investeringsklimaat dan in Nederland,' schrijft Van Zanden, 'was nauwelijks denkbaar: lage (loon)kosten, een hoge productiviteit, een stabiele (liberaal georienteerde) regering, een gedisciplineerde arbeidersklasse die bijna nooit staakte, een gering inflatietempo en een zeer open economie, kortom een eldorado voor de ondernemer.'
De overgang van de dominantie van de agrarische naar die van de industriele sector en vervolgens naar de dienstverlening kwam laat op gang, maar voltrok zich toen ook snel. Het is verrassend te lezen dat pas in 1947 de werkgelegenheid in de landbouw haar top bereikte. Het daarna ingezette industrialisatiebeleid was zeer succesvol, maar hier bereikte de werkgelegenheid al in 1965 haar hoogtepunt, waarna de overheid vergeefs trachtte het tij te keren. 'Een periode van briljant industriebeleid zonder werkelijke leiding aan de industriele ontwikkeling werd gevolgd door jaren zonder onderliggend plan maar met veelvuldige, vaak verregaande interventies in de ontwikkeling van industrieen op de helling.'
Het einde van de 'gouden tijd' kwam met de oliecrisis van 1973, het begin van een structurele crisis in het institutionele patroon van ondernemingen, vakbonden en verzorgingsstaat. Sindsdien is sprake van een herstructurering die in de jaren tachtig werd gevoed vanuit een algemeen neo-liberaal klimaat, 'de contrarevolutie van het kapitaal'. Van Zanden meent echter dat zich nog geen werkelijk alternatief voor het 'georganiseerd kapitalisme' van de 'lange twintigste eeuw' heeft aangediend. Tijdens deze 'lange twintigste eeuw' is de economische groei in Nederland aanzienlijk sneller verlopen dan in de liberale negentiende eeuw; bovendien ging deze gepaard met een toenemende sociale gelijkheid. Natuurlijk had deze economische orde ook zijn nadelen, die vooral na 1973 aan het licht kwamen en dan als 'corporatisme' en 'stroperigheid' worden aangeklaagd. Sindsdien neemt de ongelijkheid echter toe en verloopt de groei trager. (Overigens niet alleen in Nederland.)
Van Zanden is sceptisch of het huidige neo-liberale offensief werkelijk tot een betere institutionele orde in Nederland zal leiden. Hij wijst in dit verband op de groeiende invloed van de Europese integratie, die leidt tot steeds meer ingrepen in de institutionele orde van nationale staten. 'Deze ingrepen zijn in toenemende mate neo-liberaal van karakter, maar daar staat tegenover dat het interventionisme van Brussel eerder toe- dan afneemt.' Op die wijze dreigt 'Europa', 'vooral de geforceerde stappen op weg naar verdere integratie' (zoals de EMU) 'een bron van instabiliteit in plaats van stabiliteit te worden'. Dit is een even sombere als weldoordachte conclusie van een prachtig boek.
Jan Luiten van Zanden: Een klein land in de 20e eeuw. Economische geschiedenis van Nederland 1914-1995 Het Spectrum, ƒ 49,90
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 30-01-1998