Politiek bezit geen aandelen van BV Nederland
Sinds de Staat der Nederlanden is omgevormd tot de BV Nederland wordt politiek meer en meer gereduceerd tot economie. Dit geldt in sterke mate voor het debat over de inrichting van ons land, aldus Bart Tromp. Projecten worden gepresenteerd als technisch en economisch noodzakelijk voor het behoud van de marktpositie van de BV. Politieke discussie daarover wordt niet op prijs gesteld. Helaas lijken de politieke partijen daar ook geen behoefte meer aan te hebben.
HET voornemen van het paarse kabinet om tientallen miljarden in de infrastructuur te steken, is om meer dan één reden opmerkelijk. In de eerste plaats houdt dit ogenschijnlijk een breuk in met de ideologische consensus die aan het eind van de jaren tachtig tot stand kwam. Volgens deze was de maatschappij helemaal niet ’maakbaar’, althans niet door de politiek; bovendien - zo heette het al in de jaren zeventig - was Nederland ’af’.
De consequentie van zulke opvattingen was dat de overheid zich gedeisd moest houden en dat de markt het karwei - voorzover dat er nog was - moest klaren.
In de klassieke liberale nachtwakersstaat kwam de staat altijd nog wel de zorg toe voor publieke goederen, als defensie en straatverlichting. Wat een publiek goed is, is echter vaak niet op zuiver economische gronden vast te stellen. Uiteindelijk gaat het hier om politieke keuzen.
Het is een politieke keuze om, bijvoorbeeld, de landsverdediging tot een publiek goed te verklaren, waaraan alle belastingplichtige staatsburgers financieel bijdragen. Het is ook een politieke keuze om de Betuwelijn als een publiek goed te definiëren en dus uit belastinggeld te financieren, hoewel de aanleg eigenlijk alleen in het belang is van een handvol Rotterdamse containerbedrijven.
In de jaren dertig bereikte het Nederlandse spoorwegnet niet alleen zijn grootste omvang, ongeveer 3600 km, maar bestond daarnaast een interlokaal tramnet van 3000 km. Na de oorlog is het laatste verdwenen en het eerste in een mate verwaarloosd dat de top van de NS aan het eind van de jaren zestig in alle ernst heeft overwogen het bedrijf te sluiten.
Sinds enige jaren wordt weer gesproken over de noodzaak van een licht railnet - de Randstad is de enige Europese metropool die het zonder stelt - maar voorlopig blijft de situatie bestaan dat in het na Malta dichtstbevolkte land van Europa het openbaar vervoer zo ongeveer het laagste percentage reizigers van alle landen van de beschaafde wereld vervoert.
Ook dit is een resultaat van een politieke keuze, maar in dit geval het achterwege laten van zo’n keuze op het moment dat het nodig was deze te maken.
Of het nu gaat om de ’kennisinfrastructuur’ dan wel de fysieke infrastructuur van Nederland, in de taal die daarover wordt gebezigd overheerst de stilzwijgende vooronderstelling dat het hier technische noodzakelijkheden geldt, die zich hoogstens nog lenen voor een politieke discussie, die niet te lang mag duren.
’We moeten ons ook afvragen of de lange duur van de besluitvorming in dit land nog langer houdbaar is in onze dynamische internationale omgeving’, waarschuwde minister Wijers afgelopen zaterdag al in Forum. Zijn impliciete boodschap was dat de keuzes op dit terrein in hoge mate worden gedicteerd door onze ligging en de bestaande economische functies, en dus eigenlijk geen keuzes zijn.
Wie deze taal leest, moet het wel voorkomen dat de utopie van het 19de-eeuwse socialisme (Saint-Simon, Engels) eindelijk is gerealiseerd: het bestuur over mensen heeft plaatsgemaakt voor het beheer over zaken.
De politieke neutralisering van het debat over de infrastructuur komt niet beter tot uiting dan in de favoriete metafoor van het zogenoemde paarse kabinet, frequent met smaak in de mond genomen door zijn voorzitter. Het is die van de ’BV Nederland’, waarbij de staat der Nederlanden wordt gelijkgesteld aan een bedrijf.
De boodschap die uit het gebruik van deze metafoor spreekt is tweeërlei. Het doel van een BV is winst maken en marktaandeel uitbreiden of behouden; daaraan is al het andere in de organisatie ondergeschikt. De keuze voor een BV beperkt de openbaarheid; zij kent slechts een besloten kring van aandeelhouders.
De metafoor van de BV Nederland roept met andere woorden het beeld op van een politiek die wordt gereduceerd tot economie en zich buiten de openbaarheid afspeelt. Voor wie zich nog herinnert dat het oorspronkelijke begrip staat res publica is, de publieke zaak, is het duidelijk dat de opvattingen die in het gebruik van de metafoor ’BV Nederland’ schuilgaan, op gespannen voet staan met een open en democratisch politiek stelsel.
Er tekent zich een eigenaardige tegenstelling af tussen een kabinet dat enerzijds overal marktwerking propageert en onverveerd snijdt in subsidies op allerlei vlak, maar zich anderijds sterk maakt voor projecten als HSL, Tweede Maasvlakte, Betuwelijn, en de uitbreiding van Schiphol.
Projecten die elk voor zich van een dubieuze economische levensvatbaarheid zijn, en die voor de publieke zaak in Nederland, inbegrepen de welvaart van de bevolking, onduidelijke gevolgen zullen hebben, bovendien grote en onvoorzienbare risico’s met zich meebrengen en die alleen maar mogelijk zijn bij aanhoudende subsidiëring door die overheid.
Wekt zo’n tegenstelling al gerede twijfel aan de idee van neutrale, technische besluiten, genomen op basis van de merites van de zaak, los van ’politiek’; onthutsender in dit opzicht nog is het beeld dat naar voren komt uit de analyse in het Jaarboek voor het democratisch socialisme van de feitelijke besluitvormingsprocessen op het terrein van de infrastructuur.
Hier gaat het om coalities van ambtelijk-bureaucratische organisaties en belangengroepen die met name profiteren van wisselingen in het ideologische klimaat om hun zin door te zetten en deze vervolgens te presenteren als technisch en economisch noodzakelijk voor de BV Nederland.
Het meest onthutsende aan deze analyse is echter dat in dit hele proces de officiële politiek, Kamer en ministers, een marginale rol spelen. Kenmerkend is dat in het toch al eigenaardig verlopende Kamerdebat over het traject van de HSL, hoofdonderwerp de zogenoemde ’Bos-variant’ was. In feite ging het hier om een ambtelijk voorstel dat het in het interdepartementaal overleg had afgelegd, waarschijnlijk omdat het afkomstig was uit een ministerie - Onderwijs - dat in infrastructurele zaken niet voor vol wordt aangezien. De Tweede Kamer discussieerde - en hoe - over een afleggertje uit het circuit waar de echte besluitvorming plaatsvindt.
Het Jaarboek voor het democratisch socialisme is, zoals de naam al zegt, niet speciaal gericht op de ruimtelijke inrichting van Nederland, maar op de kwaliteit van de democratie, in het bijzonder de sociaal-democratie. De redactie wil dan ook recht doen aan het politieke element in de besluitvorming. Maar één van de inzichten die uit dit jaarboek onontkoombaar naar voren komt, is dat dit in hoge mate ontbreekt als men kijkt naar het officiële, publieke traject van de politiek. Hoe is dat dan te verklaren?
Ik suggereer ten minste twee factoren van belang. De eerste is een algemeen ideologisch klimaat waarin politieke keuzes worden voorgesteld als technische of economische noodzaak. Een niet onbelangrijke factor hierbij is de rol van de wetenschap, niet zozeer als leverancier van technisch onderzoek, maar als kritische beoordelaar van beleid. Hier is sprake van een krimpende ruimte voor een onafhankelijk oordeel.
Zonder nut en noodzaak van derde geldstroomonderzoek als zodanig aan te vallen, valt toch te constateren dat zich hier wel een zeer nauwe belangenverstrengeling tussen universiteit en overheid en bedrijfsleven heeft ontwikkeld, die het van veel hooggeleerden onwaarschijnlijk maakt een werkelijk kritisch en onafhankelijk geluid te kunnen verwachten als het om overheidsplannen als deze gaat.
Dit wordt nog versterkt door de opmars van wat ik bij gebrek aan beter een postmodernistische visie op politiek noem, volgens welke deze zich zo heeft verplaatst dat hij overal en nergens is en beslissingen niet genomen worden, maar ’gebeuren’ in de discussiërende netwerken van een ’virtuele staat’. Zo wordt miskend dat politiek om macht gaat, om de mobilisation of bias, zoals de Amerikaanse politicoog Schattschneider het formuleerde.
De tweede factor is de neergang van politieke partijen als politieke organisaties in Schattschneiders zin, als organisaties die zelf concepties over, in dit geval, de inrichting van Nederland ontwikkelen op basis van hun uitgangspunten en daarvoor aandacht en steun (’bias’) mobiliseren.
In het debat over de infrastructuur doen zij alleen mee op het moment dat elders gemaakte plannen een standpunt van hun fractie in de Tweede Kamer eisen. Ook de PvdA beschikt op dit moment niet over een in nota’s of rapporten neergelegde visie op de inrichting van Nederland. Men zou op zijn minst verwachten dat deze in een verkiezingsprogramma zou zijn te vinden, maar als dat al zo zijn, dan doet zich het probleem voor dat ook bij de PvdA het verkiezingsprogram nauwelijks nog een functie heeft als inhoudelijk programma. De zogenaamde vernieuwing van de partij is neergekomen in haar degradatie tot een verkiezingsmachine voor de lijst-Kok. ; het programma speelt alleen nog een rol voorzover de electorale spindoctors er tijdens de verkiezingscampagne stukjes van kunnen gebruiken voor de kiezersjacht.
De vorige voorzitter van de PvdA verklaarde het vorige verkiezingsprogramma op deze grond reeds na drie maanden ’uitgewerkt’. Een politieke partij die deze weg inslaat, kan nog jaren blijven bestaan en kiezers trekken. Maar zij heeft zichzelf veroordeeld tot politieke marginaliteit. Troelstra’s vrees dat bij de opmars van de democratie de werkelijk politieke beslissingen buiten de publieke organen van de democratie zouden worden genomen, wordt zo alsnog bewaarheid.
Ook dit zou echter geen maatschappelijke onvermijdelijkheid zijn, maar het resultaat van een politieke keuze.
BART TROMP in: de Volkskrant van 03-09-1997
Bart Tromp is redacteur van het Jaarboek voor het democratisch socialisme. Hij doceert politieke wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Leiden, en is als bijzonder hoogleraar verbonden aan de Universiteit van Amsterdam.
Dit is een ingekorte versie van de inleiding die hij gisteren heeft gehouden bij de presentatie van De inrichting van Nederland. Het achttiende Jaarboek voor het democratisch socialisme (uitgeverij Wiardi Beckman Stichting/Arbeiderspers). De volledige tekst verschijnt in het septembernummer van S & D.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- De Volkskrant
- Datum verschijning
- 03-09-1997