Politieke prijzen

ROND SOMMIGE Nobelprijzen hangt niet zelden een penetrante politieke stank, maar het is nog niet eerder voorgekomen dat degenen die zo'n prijs hebben toegekend er ook nog bij zeggen dat het wel lekker ruikt. Vorige week gebeurde dat, toen Francis Sejersted, de voorzitter van het comite dat de Nobelprijs voor de Vrede toekent, meedeelde dat de toekenning aan Pugwash en zijn oprichter Joseph Rotblat mede opgevat moest worden als een protest tegen de ondergrondse nucleaire proeven die Frankrijk dezer dagen onder het atol Mururoa uitvoert.

Deze branie-achtige toelichting staat in schril contrast tot de uiterste terughoudendheid die algemeen in acht wordt genomen als het gaat om politieke implicaties van de toekenning van de Nobelprijs. Ik herinner mij nog de zonder meer laffe wijze waarop in 1972 door Stockholm werd gereageerd op de razernij in het Kremlin toen de Nobelprijs voor Literatuur in 1970 aan Alexander Solzjenitsyn werd toegekend.

De Nobelprijs voor de Vrede wordt echter niet, zoals de meeste andere Nobelprijzen, toegekend door de Koninklijke Zweedse Academie van Wetenschappen, maar door een comite van vijf, dat wordt aangewezen door het Storting, de Noorse volksvertegenwoordiging. Dit comite heeft er wel meer een potje van gemaakt. In 1972 kregen Le Duc Tho en Henry Kissinger de prijs, omdat ze vrede in Vietnam tot stand zouden hebben gebracht. Dat was niet zo: beiden waren verantwoordelijk voor de voortzetting van de oorlog en het vredesakkoord dat de heren sloten, diende de aftocht van de Amerikanen, maar niet de vrede. Die brak pas drie jaar later uit, toen het Noordvietnamese leger het zuiden onder de voet liep.

Daarmee is eigenlijk al gezegd dat het niet alleen aan de Noorse volksvertegenwoordigers ligt, die rare nominaties. Het komt ook door de dubbelzinnigheid van het begrip 'vrede' en door de moeilijkheid vast te stellen wie daaraan een werkelijk gewichtige bijdrage heeft geleverd. Vrede is enerzijds de afwezigheid van wapengeweld, maar anderzijds verstaan wij er ook iets mooiers onder en associeren we het begrip met een rechtvaardige orde.

Die twee betekenissen dekken elkaar zelden en zijn niet zelden in tegenspraak met elkaar. En het Noorse comite kiest soms voor de ene, dan voor de andere betekenis. Tegenover de prijs voor Le Duc Tho en Kissinger staat bijvoorbeeld die voor Lech Walesa, toen die nog de aanvoerder van Solidariteit in het communistische Polen was. Walesa en Solidariteit moeten die prijs toen gekregen hebben, omdat ze langs vreedzame weg naar een vrijer en rechtvaardiger Polen streefden. Dat dit leidde tot grootscheepse repressie, honderden doden en de reele dreiging van een Sovjetrussische inval, deed niets af aan de waardering van het Noorse comite. Maar met vrede in de 'kale' betekenis van het woord had het niets te maken.

Dan is er nog het probleem van de toerekening. In welke zin kunnen de activiteiten van moeder Teresa in Calcutta geacht worden te hebben bijgedragen aan de wereldvrede, toen zij de Nobelprijs voor Vrede kreeg (in 1979)? En was het niet wat al te voorbarig de prijs vorig jaar toe te kennen aan Arafat en Peres?

De toerekeningsvraag moet ook ten aanzien van Pugwash gesteld worden. Deze organisatie heeft contacten gelegd tussen wetenschapsbeoefenaren aan beide kanten van het IJzeren Gordijn. Pugwash ging er daarbij van uit dat geleerden in het Westen en in het Oosten elkaar als wetenschapsbeoefenaren in dezelfde mate konden aanspreken op hun verantwoordelijkheid voor de resultaten van hun onderzoek. Dat uitgangspunt was naief en onjuist.

Het resultaat was dat vanuit het Westen geleerden aan Pugwash meededen die kritisch of afwijzend stonden ten aanzien van het westerse regeringsbeleid, maar dat die uit het Oosten alleen maar konden deelnemen omdat ze tot het politieke 'establishment' daar behoorden. Wat dit aangaat neemt het Noorse comite met de bekroning van Pugwash eigenlijk afstand van de Nobelprijs voor de Vrede die het in 1975 aan Andrej Sacharov toekende. Anders dan de Sovjet-Pugwash-geleerden uitte die ook kritiek op de bewapeningspolitiek van Moskou.

Pugwash krijgt de prijs 'voor de pogingen de rol die kernwapens in de internationale politiek spelen te verminderen en deze wapens op de langere termijn uit te bannen'. Het Noorse comite spreekt zich kennelijk niet uit over de vraag of deze pogingen ook iets hebben opgeleverd - volgens mij niets - en legt ook niet uit waarom dit de vrede zou bevorderen. Het beste dat van deze keus kan worden gezegd, is dat Sejersted en zijn maten de prijs tenminste niet hebben toegekend aan Slobodan Milosevic, omdat hij zo heeft bijgedragen aan de vrede in het voormalige Joegoslavie. Maar misschien doen ze dat volgend jaar wel.

Een andere toekenning is niet naar de bedoeling van de Koninklijke Zweedse Academie, maar wel naar de uitkomst van haar overwegingen politiek te noemen. Dat is de toekenning van de Nobelprijs voor scheikunde aan de Nederlandse geleerde Paul Crutzen. Dit is een klap in het gezicht van minister Ritzen. Want Crutzen heeft zo ongeveer alles gedaan wat volgens Ritzen in onderwijs en wetenschappen onmogelijk moet worden.

Allereerst is die Crutzen een 'stapelaar'. Na zijn eindexamen HBS-b ging hij niet naar de universiteit, maar werd technisch tekenaar, vervolgens computerprogrammeur en daarna meteoroloog. Na al deze (nu door Ritzen verboden) omwegen deed hij op een leeftijd die in Nederland straks verboden is, alsnog een universitaire studie. Vervolgens ging hij onderzoek plegen op een terrein dat nog helemaal niet bestond: de atmosferische scheikunde. Dat was hem hier niet gelukt, daarvoor zitten de beoordelingssystemen van het wetenschappelijk onderzoek nu veel te scherp in elkaar. Als inspirerend voorbeeld van excellente wetenschapsbeoefening volgens de methode-Ritzen slaat professor Crutzen een modderfiguur.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
18-10-1995

« Terug naar het overzicht