SAMEN NAAR DE OOST

Terwijl het geschiedenisonderwijs in de afgelopen twintig jaar steeds minder met geschiedenis van doen heeft gekregen, vindt dit jaar een uitbundige herdenking plaats van de oprichting, vierhonderd jaar geleden, van de Vereenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Ik vind dat wel gepast. Niet alleen was de VOC de eerste transnationale onderneming in de moderne wereldeconomie, twee eeuwen lang was zij ook veruit de grootste.

Vroeger sprak men van multinationale ondernemingen, maar de laatste tien jaar is de term transnational corporations (tnc's) ingeburgerd. Daarmee is het misverstand weggenomen dat zo'n onderneming los van staten opereert. Vrijwel alle grote ondernemingen die wereldwijd opereren, hebben toch een herkenbare thuisstaat. Daar kloppen zij aan als het economisch of politiek tegenzit.

De handel in specerijen tussen Azie en Europa was aan het eind van de zestiende eeuw een Portugees monopolie. Dit werd in 1597 doorbroken door negen ondernemers in de Republiek, die een 'compagnie van verre' oprichtten om met vier schepen specerijen uit de Oost te halen. Veel bracht deze expeditie niet op, maar toch genoeg om meer van dergelijke 'compagnieen' in het leven te roepen. Deze boekten allengs meer succes. Het breken van het monopolie van de Portugese kroon had echter tot gevolg dat de afzonderlijke handelsondernemingen in de Republiek met elkaar gingen concurreren. Zo ontstond een min of meer vrije markt in Indische waren. Volgens de wetten van het kapitalisme leidde marktwerking ertoe dat de prijzen van specerijen daalden en de winstmarges van al deze 'compagnieen van verre' nog meer. De aardigheid van handeldrijven op deze route nam navenant af.

Het motief achter de oprichting van de Vereenigde Oost-Indische Compagnie was dan ook om aan deze concurrentie een eind te maken. De Staten-Generaal en prins Maurits presten de met elkaar wedijverende handelsondernemingen tot een samenwerkingsverband. De Staat verleende de nieuwe onderneming het monopolie op de handel met Azie. Zo kwam er een eind aan concurrentie binnen de Republiek. De VOC kreeg privileges waar een moderne tnc jaloers op zou kunnen zijn. Zij mocht oorlog voeren tegen en verdragen afsluiten met heersers in Azie, fortificaties aanleggen, soldaten in dienst nemen en bestuurders aanstellen.

Ik herinner mij niet dat in het traditionele geschiedenisonderwijs de zwarte kanten daarvan werden genegeerd. In het huidige onderwijs bestaat de geschiedenis simpelweg niet. Naar verluidt moest de kroonprins - die toch een goede opleiding heeft genoten - ter plaatse diets worden gemaakt wat er wanneer in Heiligerlee is geschied. Hoeveel lezers brengen het er beter af dan onze eerste Oranjeklant?

Doel van de VOC was het verwerven en handhaven van een monopolie op specerijen. Dit werd afgedwongen via verdragen met lokale machthebbers, die hun onderdanen dwongen de oogst aan kruidnagelen, foelie, nootmuskaat en kaneel voor vaste prijzen aan de Compagnie te verkopen. Desnoods organiseerde de onderneming expedities naar eilanden die niet onder haar controle stonden, om daar de planten te vernietigen die zulke gewilde specerijen voortbrachten. Het verschil tussen handeldrijven en geweld is nauwelijks vast te stellen.

Niettemin is het indrukwekkend dat een onderneming, die vanuit de Republiek werd bestuurd en waarvan de instructies er driekwart jaar over deden om te bestemder plaatse te arriveren, zo lang succesvol opereerde. Aan de andere kant: wat als de VOC op modern ondernemersbenul zou zijn gebaseerd? Dan waren er geen 'Heren Zeventien' geweest, die in collegiaal overleg de strategie van de VOC bepaalden. Dan had er een chief executive officer aan het hoofd gestaan, die zijn eigen succes had opgelegd aan de onderneming als geheel. Dan was de ondernemingsstrategie afgestemd op winstverwachtingen en shareholders value. Op die basis had de eerste tnc ter wereld het niet lang volgehouden, ook al is het beginkapitaal van de VOC nooit vergroot door de uitgave van nieuwe aandelen.

Op den duur slaagde de VOC er natuurlijk niet in haar monopolie te handhaven. Andere, sterkere Europese mogendheden organiseerden hun eigen compagnieen, Engeland voorop. Steeds minder was het rendement gebaseerd op het handelsverkeer tussen Europa en het Oosten. Belangrijker werd een ingewikkeld net van handelsbetrekkingen in Azie zelf, met versterkte handelsposten als knooppunten.

Daarnaast liep de VOC tegen groeiende kosten op. Kolonisering is altijd een laatste redmiddel, want de daarmee gepaard gaande, formele beheersing van territoria is erg duur. De VOC zag zich, als pseudostaat in Azie, gedwongen - ook ten opzichte van concurrenten - om steeds meer gelden te spenderen aan de administratieve en militaire beheersing van haar wingewesten. Daardoor daalde de winstvoet en begon de Compagnie steeds meer op een koloniale macht in plaats van op een onderneming te lijken.

In 1799 ging de VOC ten onder. Voor de hedendaagse discussie over economische ordening is de geschiedenis van de VOC toch vooral een demonstratie van het gegeven dat echt vrije markten niet bestaan.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
09-02-2002

« Terug naar het overzicht