Selectie of niet?


VOLGENS PROF. P.J. Drenth is het noch mogelijk, noch verstandig om te selecteren aan de poort van de universiteit. Dit is de kern van de Duijker-lezing, die hij vorige week donderdag uitsprak. H.J. Duijker was een eminent hoogleraar in de psychologie en Drenth is een oudgediende in het onderzoek naar selectie.

Maar hij werd wel weersproken. Prof. P. Eykhoff, emeritus hoogleraar elektrotechniek aan de Technische Universiteit Eindhoven, en de leider van de VVD-fractie in de Tweede Kamer, Frits Bolkestein, dienden Drenth van repliek.

Het weerwoord van Eykhoff was meer een cri de coeur dan een weerlegging van de stelling van Drenth. Aan de ene kant verwees hij naar allerlei landen waar wel selectie aan de poort van de universiteit plaatsvindt - zonder in te gaan op de verschillen met Nederland als het om de middelbare school gaat. Aan de andere kant haalde hij zijn terechte gram over al de onzinnigheden van het Nederlandse stelsel van hoger onderwijs, waarin het hoger beroepsonderwijs (hbo) wel aan de poort mag selecteren en universiteiten niet, en waar dwaasheden als de OV-jaarkaart voor studerenden al een verworven recht zijn geworden. Maar met de vraag of selectie mogelijk en wenselijk is, had zijn verhaal niets te maken.

Frits Bolkestein ging daarentegen in op de eigenlijke kwestie. Overeenkomstig de al lang bestaande dogma's van de VVD betoogde hij dat er wel degelijk aan de poort van de universiteit geselecteerd dient te worden, om ervoor te zorgen dat alleen de meest geschikte studenten worden toegelaten. En vooral om de ongeschikten buiten de deur te houden.

Dit is een uitermate verstandig beginsel. De kwestie is: kan het ook gestalte worden gegeven? Volgens Bolkestein wel, namelijk door eindexamencijfers van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) als criterium te gebruiken.

Dit is om twee redenen dubieus. In de eerste plaats is de wet zo, dat een succesvol vwo-eindexamen het criterium is op grond waarvan men toegang krijgt tot een universitaire studie - ongeacht de cijfers die men behaalt. Bolkesteins selectievoorstel komt erop neer dit wettelijke recht uit te hollen door de drempel van gemiddeld een zes als eindexamencijfer tot gemiddeld een zeven of een acht te verhogen. Helaas is de toekenning van cijfers niet zo'n objectief proces als hij denkt.

In de tweede plaats is het statistisch verband tussen (gemiddelde) eindexamencijfers en succesvol afstuderen zeer zwak, als het al aanwijsbaar is. Dat is nu juist een van de redenen waarom Drenth zulke cijfers niet wil gebruiken om de toelating tot de universiteit te beperken. (Net zoals dit in de jaren zestig een argument was om bij opleidingen waarvan de toegang kwantitatief werd beperkt - numerus fixus - de selectie op basis van loting te laten plaatsvinden. Daar kon de VVD toen ook al niet bij.) De onderzoeken die Bolkestein aanvoert om toch op basis van de veronderstelde voorspellende waarde van eindexamencijfers selectie in te voeren, zijn doodgewoon veel te zwak om zijn stelling te ondersteunen.

Drenth daarentegen toont met veel argumenten aan dat - juist vanwege het Nederlandse stelsel van voorbereidend wetenschappelijk onderwijs - selectie aan de poort niet te rechtvaardigen is. De waarschijnlijkheid dat uiteindelijk succesvolle studenten daardoor worden buitengesloten, is hier veel groter dan de waarschijnlijkheid dat dit met ongeschikte (want onsuccesvolle) studenten gebeurt.

De oplossing van de VVD is daarom niet wenselijk en ook niet uitvoerbaar. Maar daarmee is het probleem niet verdwenen. Dit bestaat eruit dat de universiteiten worden bevolkt door veel te veel jongeren die niet in staat zijn een academische studie te volgen en te voltooien.

Ten dele is dit het gevolg van de halvegarisering van het vwo in de jaren zeventig en tachtig, waardoor het eindexamen veel heeft ingeboet als selectiedrempel voor de universiteit. Dit probleem kan worden opgelost door het vwo-examen serieuzer te maken. Dat is precies waartoe de politiek kort geleden (maar veel te laat) heeft besloten.

Over het tweede probleem heb ik noch in de politiek, noch in het universitair milieu tot nu toe een zinnig woord gehoord. Het betreft de 'selectieve propaedeuse', het eerste jaar van de universitaire studie, dat nu juist is bedacht als proeftijd. Wie deze binnen de gestelde tijd afrondde, had bewezen geschikt te zijn voor een universitaire studie.

Maar dit criterium wordt helemaal niet toegepast. Wettelijk is vastgelegd dat men over de propaedeuse twee jaar mag doen, wat in feite inhoudt dat studenten vier tot zes kansen hebben om hetzelfde tentamen af te leggen. Niemand verzet zich tegen deze idiotie; de politici niet omdat ze geen verstand van onderwijs hebben, en de universiteiten niet omdat ze door de politici betaald worden naarmate ze meer studenten doorlaten. (Dat onderstreept het wereldvreemde aan Bolkesteins interventie.)

Een serieuze propaedeuse zou de juridische waarde van het vwo-examen intact laten en het beste middel bieden om te selecteren voor een verdere universitaire studie. Dat is er ook de enige bestaansgrond van.

Maar in het algemeen slaagt tegenwoordig niet meer dan tien procent van de eerstejaars erin de propaedeuse af te ronden. Door deze uit te smeren over twee jaar, komt van de selecterende werking van de propaedeuse niets terecht. Studenten worden erdoor aangemoedigd tot gedrag waarbij de studie op de laatste plaats komt.

Wat is dat voor een universitair stelsel, waarin de overgrote meerderheid van de studenten er twee jaar over doet om het 'selecterende' eerste jaar te doorlopen, om dan (volgens de voorstellen in het huidige regeerakkoord) anderhalf jaar over te houden voor hun eigenlijke studie?

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
05-04-1995

« Terug naar het overzicht