Slaven van een waandenkbeeld

ER ZIJN MAAR weinig mensen, en ook niet zoveel economen, die Keynes' hoofdwerk The General Theory of Employment, Interest and Money (1936) hebben gelezen. In dat boek komt een passage voor die echter een meer algemene bekendheid heeft verkregen. Daarin zegt Keynes dat mannen van de praktijk, die menen vrij te zijn van elke intellectuele invloed, vrijwel altijd de slaven zijn van een of andere verscheiden theoreticus.

Hier is zijn gelijk even oorverdovend als opmerkelijk. De economische politiek van de meeste westerse staten wordt al een jaar of twintig gebaseerd op theorieen die zich weinig aan de werkelijkheid gelegen laten liggen. Keynes heeft alleen ongelijk in zoverre het hierbij niet alleen om dode denkers gaat, maar evenzeer om levende economen.

Economie als wetenschappelijke discipline ontstond ruim honderd jaar geleden. Zij splitste zich toen af van wat nu bekend staat als 'klassieke politieke economie'. Van die klassieke politieke economie was Adam Smith de eerste theoreticus en Karl Marx de laatste.

Kenmerkend voor de klassieke politieke economie was dat zogenaamd economisch handelen geanalyseerd werd binnen een ruimere politiek-sociale context. Adam Smith, geeerd als grondlegger van de moderne economische wetenschap, vanwege zijn The Wealth of Nations (1776), schreef daarvoor The Theory of Moral Sentiments (1759). In dit laatste boek betoogde hij dat een markteconomie alleen maar kan functioneren op basis van gemeenschappelijke waarden en normen.

Moderne neoklassieke economen willen daarvan niets weten. Zij vinden dat mensen alleen maar hun individuele voordeel willen vergroten, los van alle maatschappelijke en sociale verbanden. Zo zit de wereld volgens hen in elkaar, maar als blijkt dat dit niet zo is, roepen zij (net als Hegel, met wie zij natuurlijk nooit vergeleken willen worden): des te erger voor de werkelijkheid. Uit een fameus onderzoek bleek dat alleen economiestudenten zich in meerderheid zeiden te gedragen naar het model van de neoklassieke economie.

De neoklassieke economen vinden het helemaal niet erg dat hun theorie zo abstract is en zozeer is gebaseerd op enkele niet getoetste uitgangspunten over hoe mensen zich gedragen, dat deze niet veel te maken heeft met de politieke en maatschappelijke werkelijkheid. Integendeel: juist hierdoor krijgt de economie haar wetenschappelijk karakter, en zijn de modellenbouw en mathematische hoogstandjes mogelijk op grond waarvan ze elkaar Nobelprijzen voor de economie toekennen.

Dit zou allemaal zo erg niet zijn als politici, ambtenaren, zakenmensen en opinieleiders in het Westen niet klakkeloos de recepten van de levende en dode denkers uit deze school zouden volgen. Die recepten zijn in het algemeen simpel en uiteindelijk samen te vatten tot een regel: geef de markt de ruimte. Maar 'de' markt bestaat niet.

In het belangrijkste boek van dit jaar, Everything for Sale - The Virtues and Limits of Markets, neemt de auteur, Robert Kuttner, als voorbeeld van een echte markt de supermarkt. Hier worden vraag en aanbod van voedsel en drank zonder tussenkomst van andere instituties op elkaar afgestemd.

Toch is ook hier niet voldaan aan de vooronderstellingen van de neoklassieken. Een daarvan is bijvoorbeeld dat de koper over volledige op de hoogte is van alle prijzen en prijsverschillen van de aangeboden waren. Alleen dan immers kan hij rationeel afwegen wat hij het best kan kopen. (Een van de (neo)klassieke bezwaren tegen een planeconomie is dat de planners daar niet over de informatie beschikken om de prijzen van goederen te kunnen bepalen. Maar volgens de neoklassieken beschikken vragers en aanbieders in een markt over volledige informatie.) En 'vrij' is deze markt niet werkelijk. De overheid stelt allerlei voorwaarden aan kwaliteit, hygiene, verpakking.

Toch is de supermarkt een redelijke benadering van een werkelijk bestaande markt. Het boek van Kuttner gaat echter over de situaties waarin daarvan geen sprake is en ook niet kan zijn. De arbeidsmarkt bijvoorbeeld. De ideale markt daar is indertijd verbeeld in de film On the Waterfront. Daar meldden zich elke morgen mannen bij een pier in de haven van New York in de hoop dat ze voor die dag als havenarbeider aan de slag kunnen. Maar zelfs hier wordt niet aan het ideaal van de vrije markt voldaan, want op deze markt ligt de prijs van arbeid voor een hele arbeidsdag vast. Veel mooier zijn beurzen, waar de prijs van aandelen per seconde kan veranderen.

Men moet echter een wereldvreemde fanaticus zijn om in alle ernst te menen dat het beursmodel op allerlei andere domeinen van de samenleving kan worden ingevoerd. Toch is dat wat steeds weer geprobeerd wordt, vaak met even voorspelbare als trieste resultaten. Ook in Nederland, waar privatiseringen ten dienste van 'marktwerking' van overheidsdiensten private monopolies heeft gemaakt.

Gezondheidszorg is een typisch voorbeeld van een terrein dat zich niet leent voor de zogenaamde tucht van de markt. Kuttner wijdt een uitvoerig hoofdstuk aan markt en medicijn in de Verenigde Staten, de enige westerse staat die niet een door de overheid gegarandeerd universeel gezondheidsstelsel kent, maar waar 'de markt' zijn werk mag doen. De uitkomst is huiveringwekkend. Nergens ter wereld is gezondheidszorg zo duur en zo slecht; nergens hebben verzekerden zo weinig keus, nergens zijn de overhead-kosten zo hoog en is het systeem zo bureaucratisch en daarbovenop zijn veertig miljoen Amerikanen niet verzekerd en vallen aldus buiten de reguliere gezondheidszorg.

Het is helaas niet het enige gebied waar het ideologisch fanatisme hoogtij viert dankzij politici en beleidmakers die zich voor nuchtere mannen van de praktijk houden. En die zitten niet alleen aan de andere kant van de Atlantische Oceaan.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
09-07-1997

« Terug naar het overzicht