SREBRENICA VOLGENS KOLONEL KARREMANS
Niets aan de hand, hou maar vol
Begin juli 1995 werd de enclave van Srebrenica in het oosten van Bosnië (bij resolutie van de Veiligheidsraad op 16 april 1993 uitgeroepen tot ’safe area’) onder de voet gelopen door Bosnisch-Servische troepen. Daarop volgde de grootste georganiseerde moordpartij in Europa sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog. Srebrenica werd beschermd door een Nederlands bataljon, Dutchbat 3, dat opereerde als onderdeel van Unprofor, de beveiligingsmacht van de Verenigde Naties in voormalig Joegoslavië.
’Beschermd’ is in dit verband een twijfelachtige uitdrukking. De VN-troepen hadden vooral toe te zien op het in stand houden van de grens van de enclave, die immers door beide strijdende partijen was erkend. Dit toezicht droeg een dubbelzinnig karakter. Het gebeurde wel door militairen, maar hun mandaat om militair geweld te gebruiken was beperkt tot zelfverdediging. Bovendien waren zij opzettelijk slechts met lichte wapens uitgerust.
Zelfs onder deze omstandigheden was er geen sprake van dat er in de ogen van de VN voldoende van zulke peace keepers in de zes Bosnische safe areas aanwezig waren. Volgens de oorspronkelijke opzet hadden dit er 34.000 moeten zijn. Toen dat bij gebrek aan aanbod niet mogelijk bleek, verzon men een ’lichte optie’, waarin met ruim 11.000 man kon worden volstaan. Maar er zijn er nooit meer dan 7400 aanwezig geweest.
Dutchbat 3 had in juli al afgelost moeten zijn. Het was in de voorafgaande maanden zozeer van bevoorrading afgesloten, dat het zijn toch al minieme gevechtskracht vrijwel had verloren. Toen generaal Mladic het offensief opende stond het bataljon machteloos. Zijn commandant, luitenant-kolonel Karremans, werd na de inname van de enclave gefotografeerd terwijl hij met de commandant van het Bosnisch-Servische leger het glas hief. Althans hij had een glas in de hand. Deze foto ging de wereld rond en werd het symbool van de treurige mislukking van het optreden van de Verenigde Naties en van Nederland in Bosnië.
De beroemdste blunder uit de Britse militaire geschiedenis gebeurde tijdens de Krimoorlog, toen de Lichte Brigade op 25 oktober 1854 door een misverstand een zelfmoorddadige charge uitvoerde tegen Russische artilleriestellingen. De meeste cavaleristen (en nog veel meer paarden) kwamen om, maar niet hun commandant, Lord Cardigan, die ’s avonds een warm bad nam aan boord van zijn voor de kust geankerde jacht, en zich daarop na een fles champagne en een goed diner ter ruste begaf.
De laatste jaren lijkt het erop dat wat betreft Srebrenica overste Karremans de rol van Lord Cardigan is toegedacht, vooral dankzij die foto en de hem door de Directie Voorlichting voorgeschreven zinsnede in zijn toespraak bij de terugkeer van Dutchbat 3 tegen de pers, dat er in Bosnië geen ’good boys’ en ’bad boys’ waren. Daarna is hij afgeschilderd als een niet al te snuggere snorremans, die als overste en bevelvoerend officier van een bataljon boven zijn kunnen moest presteren. Zijn benoeming tot kolonel (volgens normale promotieregels) versterkte dat beeld nog.
Toch heeft niemand ooit plausibel gemaakt wat een briljante, strategisch en politiek meer onderlegde commandant van Dutchbat in juli 1995 voor verschil had gemaakt. En evenmin of het anders was gegaan als niet een onervaren en inmiddels gedemoraliseerd bataljon van een pas opgerichte Luchtmobiele Brigade in Srebrenica was gelegerd, maar laten we zeggen, een bataljon mariniers. (Al kan ik mij niet voorstellen dat dit zich in de situatie had laten manoeuvreren waarin Dutchbat 3 zich begin juli 1995 bevond.)
Het mooiste boek over de charge van de Lichte Brigade in de Krimoorlog is dat van Cecil Woodham-Smith, The Reason Why. Dat komt omdat deze historicus zich niet concentreerde op het optreden van Lord Cardigan en zijn superieuren, Lord Lucan en Lord Raglan, maar op de organisatie en tradities van de Britse krijgsmacht in de voorafgaande dertig jaar. Uit dat relaas kwam naar voren dat, gezien die organisatie en tradities, een blunder als de charge van de Lichte Brigade vroeger of later wel had móéten gebeuren.
Het zou verstandig zijn zo’n breder perspectief ook op Srebrenica toe te passen, in plaats van al maar over echt of vermeend tekortschieten van Dutchbat en individuele Dutchbatters te delibereren. Gezien de wijze waarop de ’safe areas’ werden ’beschermd’, gezien het karakter van de oorlog en de wijze van opereren van de Verenigde Naties en Unprofor in de voorgaande jaren, gezien de onverantwoorde wijze waarop in Nederland Tweede Kamer en regering tot uitzending van Dutchbat besloten, was een ramp als zich in Srebrenica heeft voltrokken zo niet onvermijdelijk, dan toch hoogstwaarschijnlijk.
Nu Karremans na drie jaar publiekelijk zwijgen - uitgezonderd een ingezonden stuk in NRC Handelsblad, een paar maanden geleden - zijn relaas te boek heeft gesteld, blijkt dat heel goed te passen in zo’n breder perspectief.
Dutchbat 3 was het derde bataljon van de kort daarvoor opgerichte Luchtmobiele Brigade, speciaal in het leven geroepen voor deelname aan ’vredesoperaties’, dat voor een periode van zes maanden naar Srebrenica ging - omdat geen enkel ander lid van de VN daarvoor troepen beschikbaar stelde. Niet als luchtmobiele eenheid, want die was niet bruikbaar voor deze vredesoperatie, maar als ’gewone’ pantserinfanterie.
Daartoe kreeg Dutchbat 3 de uitrusting van het 43e pantserinfanteriebataljon en moesten de soldaten in elf weken omgeschoold worden tot pantserinfanterist en getraind tot een op zijn taak berekende eenheid, die echter niet de bijbehorende bewapening mee kreeg. De 25-mm-kanonnen op de pantserrupsvoertuigen werden vervangen door .50-mitrailleurs; in plaats van 120-mm-mortieren gingen stukken van 81 mm mee, met alleen lichtgranaten. Enzovoorts.
Al meteen na aankomst in januari 1995 bleek dat de werkelijkheid van Srebrenica niet overeenkwam met het beeld van de ’safe area’, zoals omschreven in officiële overeenkomsten. De ’safe areas’ zouden gedemilitariseerd zijn. Daar was geen sprake van. Er bevond zich een aantal gewapende groepen Bosnische moslims binnen de enclave. Officieel vormden ze later de 28e divisie van het Bosnische Leger, maar in feite ging het om losse, licht bewapende en ongedisciplineerde eenheden.
Een eindeloos gechicaneer met Dutchbat 3 begon, waardoor de Nederlanders een grondige hekel aan deze moslimstrijders kregen. Niet aan de bevolking, die ook onder de laatsten leed, verzekert Karremans.
De Bosnische Serviërs hielden de enclave omsingeld, maar hadden niet genoeg mankracht om dat effectief te doen. Zij begonnen echter al na een aantal weken de bevoorrading van Dutchbat, in strijd met de afspraken, te frustreren. Vanaf 26 april werden alle konvooiaanvragen zonder opgaaf van redenen afgewezen. Na 18 februari kwam er al geen brandstof meer binnen. Karremans maakt goed duidelijk wat dit voor een moderne krijgsmacht betekent in een gebied als Srebrenica, dat geen elektriciteitsvoorzieningen meer kende. Zonder diesel reden de voertuigen niet, maar werkten evenmin de aggregaten voor energie en elektriciteit. Er was geen warm water meer, geen licht; er kon niet meer worden gedoucht en gewassen. Verlofgangers mochten niet terug van de Serviërs, zodat de sterkte van het bataljon begin juli tot nauwelijks vierhonderd man was gereduceerd, van wie niet meer dan honderdvijftig infanteristen.
Karremans beschrijft hoe vaak hij eerder zowel zijn VN-superieuren als het ministerie in Den Haag informeerde over de onhoudbare toestand. Hij geeft krasse voorbeelden van het niet werken van de VN-bevelsstructuur, waarin zijn noodkreten systematisch werden afgedaan met een ’niets aan de hand, hou maar vol’. ’Tot aan het Dayton-akkoord en de inzet van de IFOR is mijns inziens de operatie één grote chaos geweest.’
Maar uit Nederland kreeg hij in feite hetzelfde onthaal. Terwijl alle tekenen erop wezen dat de Bosnische Serviërs op een Endlösung voor de enclave uit waren - iets wat ook Karremans niet vermoedde - bleven zijn nominale en feitelijke superieuren ervan uitgaan dat het allemaal wel los zou lopen. Uit zijn boek blijkt dat er geen enkel plan bestond hoe te handelen als het echt mis zou gaan - dat vond ik er eigenlijk het meest verbijsterende in. Hij stelt overigens terecht de vraag of Dutchbat 3 ook zo aan zijn lot zou zijn overgelaten als zijn voorstel was gehonoreerd om een van zijn compagnieën door een Frans of Brits detachement te vervangen. En hebben de Amerikanen echt niet via hun satellieten de voorbereidingen van de aanval waargenomen?
De uiteindelijke militaire verdediging van Dutchbat - niet van Srebrenica, daar voorzagen de resoluties van de Veiligheidsraad opzettelijk niet in, want dan had men de term ’safe havens’ moeten nemen, die de volkenrechtelijke verplichting tot bescherming inhoudt - was gebaseerd op het luchtwapen. De troepen ter plaatse, niet sterk genoeg om op eigen kracht de verdediging te voeren, zouden posities innemen waardoor ze als ’aambeeld’ dienst konden doen om de aanvallers door de hamer van het luchtwapen te doen uitschakelen.
Maar toen het zover was, beschikte Dutchbat 3 over een goeddeels versleten bewapening. Patronen hadden losgelaten van de hulzen, nog afgezien van het feit dat er nauwelijks voldoende munitie voorradig was. Het ’aambeeld’ was broos. En de luchtaanvallen werden steeds uitgesteld totdat ze geen zin meer hadden. Als die aanvallen wel op tijd hadden plaatsgevonden (volgens Karremans waren de doelen allang bekend en in kaart gebracht) en versterkingen door de lucht waren aangevoerd, had de val van de enclave kunnen worden voorkomen.
Het relaas van Karremans is heel feitelijk en wordt gesteund met vele documenten. Het is geschreven vanuit zijn perspectief. Het laat dan ook vragen onbeantwoord. Hij noemt bijvoorbeeld drie aan zijn bataljon toegevoegde Britse militairen. Jan Willem Honig en Norbert Both vermeldden die ook al in hun boek over Srebrenica, maar het blijft duister wie dat waren, wat zij deden en wat er met hen gebeurd is. (Ik gok op een SAS-team dat onder meer als Forward Air Controller op zou kunnen treden om luchtaanvallen vanaf de grond te sturen.)
Maar daar zegt Karremans niets over, evenmin als over een aantal andere zaken. Het varken, dat generaal Mladic de keel zou hebben doorgesneden om hem te intimideren, is verdwenen. De slivovitsj, in het glas ’dat mij in de hand werd geduwd’ voor de beruchte foto, is hier wijn. Hij is van zondagavond 16 tot en met maandagmorgen 17 juli uitgeschakeld geweest, net als een groot deel van Dutchbat, vanwege het goede eten dat toen na weken blikvoer geserveerd kon worden. Daar waren hun ingewanden niet meer op ingesteld. Maar hij was niet ’volledig van de kaart’ en ’instabiel’ zoals later in de kranten stond.
In zijn slotbeschouwing toont Karremans zich sadder, maar niet wiser. Dat is geen wonder, want de meeste vragen over de ondergang van Srebrenica kunnen alleen maar beantwoord worden op enkele niveaus boven dat van de commandant ter plaatse, die er dan ook terecht over klaagt dat hij, en niet zijn superieur generaal Hauckland (commandant van de noordoorstelijke sector in Bosnië) of generaal Smith (Unprofor, Sarajevo) met generaal Mladic moest onderhandelen, dat wil zeggen diens dictaten in ontvangst nemen. Dat versterkte nog meer het beeld dat het hier een Nederlandse affaire betrof.
Info
Er verscheen het ene boek na het andere over ’Srebrenica’, het ene onderzoek na het andere, maar de visie van de commandant die met Dutchbat de enclave moest beschermen, werd node gemist. Door foto’s van hem met de Servische generaal Mladic en door zijn uitspraken is Thom Karremans het symbool geworden van de Nederlandse afgang. Nu doet hij zelf in een boek uit de doeken in welke positie Dutchbat zich tussen alle partijen bevond, feitelijk en gesteund door vele documenten. ’Een puzzel van de werkelijkheid.’
Bart Tromp doceert politieke wetenschappen en geschiedenis aan de universiteiten van Leiden en Amsterdam. In 1996 publiceerde hij Verraad op de Balkan. SREBRENICA. WHO CARES? Een puzzel van de werkelijkheid door Thom Karremans Uitgever Arko, Nieuwegein, 360 p.,
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Vrij Nederland
- Datum verschijning
- 19-12-1999