Staatspartijen?
HANS DIJKSTAL, de doortastende minister van binnenlandse zaken, trad twee jaar geleden in het nieuws met 'de gedachte' dat het tijd werd voor een algemene subsidiering van politieke partijen. De publieke reacties op zijn proefballon waren niet bemoedigend.
Politieke partijen worden in Nederland al heel lang gesubsidieerd. Giften zijn fiscaal aftrekbaar. Ze mogen gratis reclame maken op radio en tv. In de Tweede Kamer beschikken ze over door de overheid betaald administratief en ondersteunend personeel. Hun jongerenorganisaties krijgen subsidie, evenals hun scholingsorganen en de gelieerde wetenschappelijke instituten.
Al deze subsidies zijn echter gericht op bepaalde activiteiten. Politieke partijen worden niet rechtstreeks gesubsidieerd. Dat wilde Dijkstal veranderen. Zijn voorstel kwam erop neer hun een bedrag uit te keren, waarna ze zelf maar moesten zien waaraan ze het wilden besteden.
Nederland is een oase in de woestijn van de democratie. Elders in Europa worden politieke partijen zo uitbundig door de overheid gesubsidieerd dat men eerder van staatspartijen moet spreken dan van politieke organisaties die namens de burgers optreden.
Algemene subsidie zou ook in Nederland de deur openzetten voor de onvermijdelijke corruptie die een ruimhartige financiele overheidssteun aan politieke partijen met zich lijkt te brengen. Een groot gevaar is verder dat zo'n algemene subsidie wordt gebruikt voor verkiezingscampagnes. Het belastinggeld komt dan vooral de concurrentie tussen dure reclamebureaus ten goede, in plaats van de competitie tussen partijen.
In het wetsvoorstel van Dijkstal dat nu voorligt, is 'de gedachte' aan een algemene subsidie toch maar weer verlaten. Het gaat nu om 'een brede doeluitkering', waarbij de subsidiebedragen overeenkomstig de bestaande praktijk specifieke activiteiten ten goede komen. Hiermee volgt Dijkstal de voornaamste aanbevelingen van de in 1990 door zijn voorganger Ien Dales ingestelde Commissie Subsidiering Politieke Partijen, die al een jaar later het rapport Waarborg van kwaliteit uitbracht.
Dat het zeven jaar heeft geduurd voordat het tot een op dat rapport stoelend wetsvoorstel kwam, is een welsprekend commentaar op de veelgehoorde klacht van politici en bestuurders dat hun politieke 'daadkracht' steeds maar weer wordt gefrustreerd door inspraak en verplicht advies vanuit de samenleving. Een adviescommissie uit de samenleving die een jaar over haar werk doet, een departement dat vervolgens zeven jaar nodig heeft om er een wetsvoorstel op te baseren.
Mijn voornaamste bezwaar tegen dit voorstel is dat het de hoogte van de subsidie afhankelijk maakt van het aantal zetels dat een politieke partij in de volksvertegenwoordiging inneemt. Ik zou willen dat die subsidie ten minste voor een deel wordt gekoppeld aan het aantal leden van een partij.
Het voornaamste argument om politieke partijen nog meer van overheidswege te subsidieren is dat hun ledental terugloopt. In Nederland zijn partijen nog altijd voor het grootste gedeelte van hun inkomsten aangewezen op de contributies van hun leden. Maar dat worden er steeds minder, tenminste als men kijkt naar de grote partijen. Is dat een reden om belastinggeld naar politieke partijen te sluizen, terwijl vrijwel alle andere maatschappelijke organisaties de laatste vijftien jaar te horen hebben gekregen dat ze van hun 'subsidieverslaving' af moeten komen en dienovereenkomstig gekort zijn?
In de grote politieke partijen is een sterke neiging het ledenverlies als een onvermijdelijke gang van zaken op te vatten, een natuurproces. Mensen willen zich nergens meer aan binden, zeggen ze daar; de tijd van de vrijwillige organisaties is voorgoed voorbij.
Het zijn vrijwel uitsluitend beroepspolitici die met zulke verhalen voor de dag komen. De logische slotsom van hun redenering is dan ook dat politieke partijen uit kliekjes van elkaar coopterende beroepspolitici bestaan, die onder elkaar uitmaken wat 'de partijlijn' is en wie welke functie krijgt. Gesubsidieerde bureaus zoeken voor die tijd uit wat in dit opzicht het beste ligt bij 'de kiezer'.
Maar dat ledenverlies is in mijn ogen helemaal niet onontkoombaar. Het probleem is veeleer dat de meeste politieke partijen 'gewone' leden maar als lastposten beschouwen, die alleen goed zijn om contributie te betalen, maar zich vooral niet met politiek moeten bemoeien. Ze doen niet of nauwelijks moeite leden aan zich te binden, laat staan hen serieus te nemen. Ik ben zelf lid van zo'n partij, maar als ik vergelijk wat ik als tegenprestatie voor mijn lidmaatschap ontvang van veel andere organisaties waarvan ik lid of donateur ben, ben ik eigenlijk gek om nog partijlid te blijven.
Als politieke partijen gesubsidieerd worden, is het daarom veel verstandiger hun maatschappelijke verankering te stimuleren. Dat kan bijvoorbeeld door de subsidie te koppelen aan het aantal leden. Zo moeilijk is dat niet. Ze kunnen net zo goed worden geregistreerd als de leden van omroepverenigingen en politieke jongerenorganisaties. De subsidie kan de vorm aannemen van een percentage van het contributiebedrag van individuele leden. Zo kan juist overheidssubsidiering de vorming van staatspartijen voorkomen.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 01-04-1998