Tegen-discriminatie

BE VAN DER WEG, de voorzitter van de Industriebond FNV, sprak zich vorige week uit tegen 'positieve actie'. Hij deed dat, zo lichtte hij later toe, om een discussie op gang te brengen.

Op deze wenk is hij terstond bediend en wel door Karin Adelmund, scheidend vice-voorzitter van de FNV en als de peilingen niet bedriegen straks lid van de Tweede Kamer voor de PvdA. 'Ik zie maar een effectieve manier om tegen discriminatie op de arbeidsmarkt in te gaan. Tegen-discriminatie, oftewel positieve actie,' zei zij afgelopen weekeinde.

Het sympathieke in deze stellingname is dat Adelmund de dingen bij de naam noemt: positieve actie is inderdaad verhullend, want het gaat om discriminatie; mensen worden anders behandeld omdat ze tot een bepaalde groep worden gerekend of behoren. Dat is helderder dan gegoochel met begrippen, zoals minister Ed. van Thijn van binnenlandse zaken deed toen hij uitlegde dat positieve actie eigenlijk hetzelfde is als gelijke kansen.

De vraag naar de effectiviteit van positieve discriminatie wordt eigenlijk voorafgegaan door die naar de rechtvaardigheid ervan. Op welke morele grondslag is het aanvaardbaar dat mensen verschillend worden behandeld, enkel en alleen omdat ze tot een bepaalde groep behoren? Over die vraag heeft J. H. Wiggers drie jaar geleden een interessant proefschrift geschreven: Recht doen aan gelijkheid, een beschouwing over voorkeursbehandeling en de betekenis van het gelijkheidsbeginsel in het grensgebied van recht en sociaal-politieke ethiek (Nijmegen, 1991). Dat zou in de discussie over positieve actie een gewichtige rol moeten spelen.

De gebruikelijke argumenten voor positieve actie zijn volgens deze studie in de meeste gevallen niet bruikbaar als rechtvaardiging voor zo'n beleid. Is 'tegen-discriminatie' daarnaast inderdaad zo effectief als Adelmund beweert? Daarnaar is langzamerhand vrij veel onderzoek gedaan, dat zelfs te lezen is voor mensen die er grote monden over opzetten.

Het meest geruchtmakend is het alweer vier jaar geleden verschenen Preferential Politics, An International Perspective (New York, 1990) van Thomas Sowell. Geruchtmakend is het, omdat Sowell tot de conclusie komt dat positieve actie, waar ter wereld en voor welke groep ook toegepast, averechts werkt. Hij wijt dat aan vier mechanismen die als het ware ingebouwd zitten in tegen-discriminatie van groepen.

In de eerste plaats wordt zo'n beleid altijd voorgesteld als tijdelijk. Het zou gaan om een inhaalmanoeuvre. Maar in de praktijk gaat het zo niet. Eenmaal begonnen, houdt zo'n programma nooit meer op: daarvoor hebben te veel mensen belang gekregen bij de voordelen die het biedt. Achterstand wordt zo een voorrecht.

In de tweede plaats zullen er nieuwe achterstandsgroepen worden geconstrueerd om ook van voorrangsbeleid te profiteren. Voorrangsbeleid is altijd gericht op groepen, achterstandsgroepen natuurlijk. Maar wie wel en wie niet tot die groep worden gerekend, dat is een kwestie van politiek en geen natuurlijk gegeven.

Hoe lang moet je in Nederland wonen en werken om nog bij een achterstandsgroep van buitenlandse herkomst geteld te worden? Twintig jaar? Dertig jaar? Veertig jaar? Horen kinderen van 'gemengde afkomst' nu bij de achterstandsgroep van de vader, of bij de rest van de bevolking, net als de moeder?

In de derde plaats blijkt voorrangsbeleid vooral ten goede te komen aan de best opgeleide en meest ontwikkelde leden van de achterstandsgroep. Want die achterstandsgroep is niet sociaal en maatschappelijk homogeen, hoewel het beleid daar wel van uitgaat.

De voormalige Haagse PvdA-wethouder Van Otterloo constateerde alweer een aantal jaren geleden, na zijn gedwongen afscheid van de politiek, dat het gemeentelijk voorrangsbeleid ten aanzien van (ex-)Surinamers alleen maar in naam geslaagd was. De doelstellingen waren formeel gehaald, maar alleen maar doordat de plaatsen voor allochtonen allemaal waren ingenomen door goedopgeleide Hindoestanen. Die hadden ook zonder voorrangsbeleid wel een baan gevonden. Creoolse (ex-)Surinamers waren er zo relatief nog extra op achteruit gegaan.

In de vierde plaats constateerde Sowell dat voorrangsbeleid altijd tot wrijvingen en conflicten leidt, omdat degenen die niet positief worden gediscrimineerd, maar in een soortgelijke achterstandssituatie verkeren, zich tegen de bevoorrechte groep keren.

Dat laatste is nu precies waar Van der Weg het over had. Volgens hem leidt voorrangsbeleid ten aanzien van allochtonen tot wrok en uiteindelijk tot racistische opvattingen. Dat is niet verwonderlijk. Men hoeft niet eerst een subtiele studie als die van Wiggers te schrijven of te lezen om te merken dat positieve discriminatie in principe indruist tegen een natuurlijk gevoel voor gelijkheid, rechtvaardigheid en individualiteit.

Het ergste van de positieve actie jegens allochtone werkzoekenden is echter - en daarin heeft Adelmund gelijk - dat er in Nederland al jaren veel over wordt gepraat, maar dat het al met al niet veel voorstelt. Wat dit betreft citeer ik (uit NRC Handelsblad van 25 februari) prof. Frank Bovenkerk, die al jaren onderzoek publiceert over de positie van allochtonen: 'Sinds een jaar of acht bestaat er een enorme discussie over positieve actie. Daardoor lijkt het alsof iedereen eraan doet. Maar in werkelijkheid gebeurt er niets. Erger nog: de allochtonen zijn erdoor besmet geraakt, want het aannemen van een allochtoon is nu iets bijzonders geworden.'

Dat is een onverdachte bevestiging van Sowells bevindingen. Men kan hieruit afleiden dat de allochtone werknemers er vooral bij gebaat zijn als Karin Adelmund in het vervolg haar mond houdt over tegen-discriminatie.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
02-03-1994

« Terug naar het overzicht