Tijd voor ander beleid
OMDAT IK MAAR zelden college hoef te geven op een verkiezingsdag had ik collega Galen Irwin uitgenodigd om mijn studenten politicologie te informeren over de ontwikkeling van het kiesgedrag in Nederland.
De meeste van deze studenten moeten zijn geboren aan het eind van de jaren zeventig; het is een rare gedachte dat zaken als het kabinetDen Uyl en de Hoekse en Kabeljauwse twisten over de 'kruisraketten' voor hen niet veel minder ver weg liggen dan de Slag bij Nieuwpoort (als ze daar al van gehoord hebben) of de Tweede Wereldoorlog.
Irwin is al jaren betrokken bij het universitaire onderzoek naar de Nederlandse kiezer en als Amerikaan beschikt hij over een weldadige distantie ten opzichte van wat er hier op de stemmachine gepresteerd wordt. Met het presenteren van een paar simpele gegevens maakte hij duidelijk hoezeer de Nederlandse politiek de afgelopen dertig jaar veranderd is en hoe de - toen nog - onzekere uitslag van de verkiezingen van gisteren daar een ongekende kroon op zou zetten.
Vele jaren konden politicologen het kiesgedrag van de Nederlander met een waarschijnlijkheid van bijna 75 procent voorspellen op basis van het antwoord op drie vragen: tot welke sociaal-economische klasse rekent u zich; bij welke religieuze richting hoort u; hoe vaak gaat u naar de kerk ?
Dat model is in de loop van de jaren zestig, zeventig en tachtig steeds minder passend geworden. Waarschijnlijk kan het nu nauwelijks meer dan dertig procent van het kiesgedrag verklaren.
Voorlopig is er geen ander model. De politici en de commentatoren grossieren nu in verklaringen waarom het gegaan is zoals het gegaan is, maar het is allemaal luchtfietserij en speculatie. Pas op termijn kan wetenschappelijk onderzoek aan het licht brengen welke motieven de kiezers hebben gehad om hun stem zo uit te brengen.
En pas bij de volgende verkiezingen zullen wij weten of deze verkiezingen een zonderling intermezzo zijn geweest, of de voortzetting van een verdergaande trend naar versplintering van het electoraat en het partijstelsel.
Zeker is dat dit laatste nooit eerder in de geschiedenis van dit land bij verkiezingen zo veranderd is. Nooit eerder verloren politieke partijen in totaal 34 zetels en nooit eerder wonnen oude en nieuwe partijen datzelfde aantal.
Het meest spectaculair is het verlies van het CDA. Sinds de vorming van die partij in de het midden van de jaren zeventig heeft de nieuwe formatie een eind gemaakt aan de vrije val van de confessionele partijen die tien jaar eerder begon. Daardoor slaagde het CDA erin de confessionele machtspositie te bestendigen, zodat de confessionelen nu in Nederland langer de dienst uitmaken dan de bolsjewieken dat in Rusland deden. ('We run this country,' riep een overmoedig kamerlid van het CDA ooit in de wandelgangen.)
Met dit verlies - het grootste dat een partij in Nederland ooit leed - is die machtspositie in principe gebroken. In principe, want of dat ook gebeurt, wordt pas aannemelijk bij de formatie van een nieuwe regering.
De PvdA is terug bij af en evenaart haar electorale dieptepunt van 1967. Dat is op termijn van meer gewicht dan het feit dat zij bij gebrek aan beter de grootste partij is geworden. Haar grootste probleem bestaat eruit dat de man die de partij aanvoert dezelfde is die haar de grootste nederlaag uit haar geschiedenis bezorgde.
De VVD boekte daarentegen niet alleen haar op een na grootste winst, maar behaalde ook een electoraal hoogtepunt. Belangrijker is dat de partij voor het eerst niet enkel en alleen is aangewezen op het CDA als noodzakelijke partner in een coalitie.
Twee nachtmerries hielden D66 de laatste twee jaar wakker: de angst dat D66 geen dertig zetels zou halen en de angst dat D66 wel dertig zetels zou halen. Het zijn er 24 geworden. Dat de partij daarmee minder zetels krijgt dan de peilingen tijdenlang suggereerden, krijgt meer aandacht dan het feit dat D66 niet alleen zijn zeteltal verdubbelde, maar ook een winst boekte die nooit eerder in de politieke geschiedenis van Nederland is opgetekend.
GroenLinks is er niet in geslaagd de vijfde stroming in de Nederlandse politiek te worden, wat eigenlijk al was voorbestemd door de idiote keuze van het lijsttrekkersduo; daarmee degradeerde de partij zichzelf tot KleinLinks, en dat is ze ook geworden.
Het succes van de ouderenpartijen is groot, maar politiek pas op afstand relevant: in de formatie zullen zij geen rol spelen, want ze zijn niet nodig. De CD bleef als protestpartij binnen de perken.
Dat de PvdA nu grootste partij is geworden, betekent hoogstwaarschijnlijk dat zij het initiatief krijgt bij de formatie. Dit is een rare positie, omdat zij de op een na grootste verliezer is. Niettemin ligt de zaak zo. Het ligt dan in de rede dat het komt tot de aanwijzing van een informateur van PvdA-huize (Wim Meijer bijvoorbeeld), die onderzoekt welke combinatie van partijen een regering kan vormen 'die op het vertrouwen van de Kamer kan rekenen'. De kwestie is dan of er - voor het eerst in de twintigste eeuw - een kabinet zonder confessionelen gevormd kan worden.
Maar de uitslag van de verkiezingen kan niet alleen maar worden vertaald in een andere regeringscombinatie. De zelfmoordactiviteiten van CDA en Pvda hebben al te lang geduurd. Het is tijd voor ander beleid.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 04-05-1994