Trouwe bondgenoot?

EEN TROUWE BONDGENOOT heette de studie waarop de huidige directeur van Clingendael, A. van Staden, ruim twintig jaar geleden promoveerde. Die bondgenoot was Nederland en het bondgenootschap was de Navo. De teneur van het boek was dat Nederland zich in de buitenlandse politiek steeds als een trouwe bondgenoot van de Verenigde Staten had opgesteld, althans zeker in de door Van Staden onderzochte jaren zestig.

Zoals wel vaker het geval is, ging de titel van het boek een eigen leven leiden. Een trouwe bondgenoot bleek een perfecte samenvatting van het beeld, dat Nederland na de oorlog in zijn buitenlandse politiek steevast en zonder klagen of dralen een Atlantische, pro-Amerikaanse koers heeft gevaren.

In dit beeld past ook de opvatting dat ons land altijd 'een anti-communistische scherpslijper' is geweest, zoals Hellema en Witte schrijven in de inleiding tot Onmachtig om te helpen, een bundeling van korte studies over het Nederlandse buitenlandse beleid, gebaseerd op onderzoek in de archieven van met name het ministerie van buitenlandse zaken. De titel is een citaat van Drees, die deze woorden in 1956 sprak, waarschijnlijk (want daarover verschaffen de auteurs geen opheldering) naar aanleiding van de Hongaarse opstand.

De ondertitel luidt: Nederlandse reacties op de socialistische dreiging. Deze is in zoverre bevreemdend, dat hier het woord 'socialistisch' wordt gebruikt voor wat ieder normaal mens 'communistisch' zou noemen. Deze merkwaardige naamsverandering wordt ook in het boek zelf aangehouden, maar de mogelijk diepere gedachten erachter zijn nergens verwoord. Vroeger werd vaak geschreven over 'het reeel bestaande socialisme' als het om communistische landen ging; daarmee wilde men aangeven dat de regeringen van zulke landen zichzelf wel 'socialistisch' noemden, maar dat men die pretentie niet serieus moest nemen. Hier wel?

De case-studies in dit boekje hebben als strekking dat het beeld van een trouwe bondgenoot niet klopt. Er zijn allerlei voorbeelden te geven van beleidsdaden in Den Haag (of juist het achterwege laten van beleidsdaden), die niet in overeenstemming zijn met de stelling dat Nederland na de Tweede Wereldoorlog consequent een pro-Atlantisch en anti-communistisch buitenlands beleid van hoog moreel kaliber heeft gevoerd. Die voorbeelden worden in het boek ook allemaal gegeven.

Zo stelde Nederland zich in de jaren vijftig scherper op tegen de Sovjet-Unie dan in het Atlantisch bondgenootschap toen nodig werd geacht, maar weigerde de Nederlandse regering de Amerikaanse te volgen in haar anti-Castro-beleid, nadat Fidel Castro de macht in Cuba had overgenomen. En in de Cuba-crisis van oktober 1962, misschien het enige moment in de Koude Oorlog waarop deze heet had kunnen worden, weigerde de minister van buitenlandse zaken, Joseph Luns, zijn vakantie te onderbreken en naar Den Haag terug te keren, omdat - zoals hij later zei - je nu eenmaal niet voor iedere internationale crisis naar huis toe rent. Maar Luns had ook overwegende bezwaren tegen de Amerikaanse blokkade van Cuba en wilde geen officieel pro-Amerikaans regeringsstandpunt geformuleerd zien.

Merkwaardig zijn achteraf ook de hartelijke betrekkingen die zich vanaf halverwege de jaren zestig ontwikkelden tussen Nederland en Roemenie, met als hoogtepunt het koninklijk staatsbezoek aan Ceausescu in 1975. Vanzelfsprekend werden deze vooral ingegeven door de onafhankelijke positie die Roemenie was gaan innemen ten opzichte van Sovjet-Unie, maar dat verklaart nog niet waarom Nederland de abominabele uitoefening van mensenrechten in Roemenie bewust negeerde.

Ook ten aanzien van Chili in de periode-Allende (1970-1973) volgde Nederland niet de Amerikaanse politiek. Nog eigenzinniger was de beslissing vanaf 1976 het zojuist met militair geweld verenigde Vietnam met ontwikkelingshulp te gaan steunen, ook al zou dit zozeer een mislukking worden dat de ontwikkelingsrelatie tien jaar later werd beeindigd.

Bevestigen deze en andere voorbeelden nu de stelling van de samenstellers van dit boek, dat het beeld van 'een trouwe bondgenoot' niet klopt en dat de continuiteit in het Nederlandse buitenlands beleid bestond uit 'gebrek aan consistentie en vooral aan effectiviteit'? Ik meen van niet; daarvoor hebben zij van dat beeld enerzijds een stropop gemaakt, waarop zij anderzijds met te kleine pijltjes schieten.

Nederland heeft in en na de Tweede Wereldoorlog in hoog tempo zijn plaats in de wereld moeten herzien. In plaats van een koloniale wereldmacht met een neutraal en in moreel opzicht superieur moederland, bleek het een bescheiden Europese staat te zijn, meer door de omstandigheden dan door eigen voorkeur gedwongen tot economische en militaire samenwerking in Atlantisch en Europees verband. Het is eigenlijk wonderbaarlijk dat die transformatie niet met meer incidenten en inconsistenties gepaard is gegaan dan waarvan in dit boek melding wordt gemaakt.

Ten slotte - om maar een centrale kwestie te noemen die niet als zodanig aan de orde wordt gesteld - stonden Nederland en de Verenigde Staten, eerst bij de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog en daarna in de kwestie Nieuw-Guinea, jarenlang tegenover elkaar; een situatie die toch niet past in het cliche van de trouwe bondgenoot.

Duco Hellema en Toby Witte: Onmachtig om te helpen. Nederlandse reacties op de socialistische dreiging. Het Spinhuis, Amsterdam, ƒ 32,50. ISBN 9055890162

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
02-08-1995

« Terug naar het overzicht