Vechten voor vrede Een kroniek, 1979-1987

Herkerkelijking

In de verkeerde richting lijkt de doorbraak nu in volle gang. Met steeds meer elan beweegt de georganiseerde godsdienst zich op het terrein van de politiek - en met name in de linkse arena. Links, dat er in Nederland altijd werk van heeft gemaakt de noodlottige vereenzelviging van godsdienst en politiek te bestrijden, juicht nu die vermenging toe. Mensen die razend worden over de wijze waarop kerken geboorteregeling afwijzen of abortuswetgeving onmogelijk proberen te maken, vinden het prachtig als precies diezelfde kerken middels het Interkerkelijk Vredesberaad (ikv) hun standpunt aan politieke partijen trachten op te dringen.

De toenemende bemoeienis van kerken met de politiek is niettemin van geheel andere aard dan tijdens het hoogtij van de verzuiling. Toen ging het erom de gelovigen niet alleen religieus, maar ook maatschappelijk onder controle te houden. Vandaag de dag is een heel ander mechanisme in werking getreden. Steeds minder Nederlanders zijn actieve lidmaten van een kerkgenootschap. Steeds minder blijkt de georganiseerde godsdienst zijn bestaansrecht te vinden in zijn oorspronkelijke bestaansgrond: mensen zingeving van het leven te verschaffen door het geloof in een transcendentale, het aardse en toevallige te boven gaande werkelijkheid. De nieuwe bemoeienis van kerken met defensieproblemen, energievraagstukken en kraken is daarom allereerst uitdrukking van een klassieke sociologische wetmatigheid: een organisatie die in haar oorspronkelijke

[p. 159]
 

doeleinden faalt (of slaagt), zoekt naar iets nieuws om haar voortbestaan te rechtvaardigen.

Het grote gevaar van een dergelijke transformatie is branche-vervaging. Edmund Burke bracht de gevolgen daarvan bijna tweehonderd jaar geleden trefzeker onder woorden. In zijn Reflections on the Revolution in Franceschreef hij: ‘Politiek en preekstoel hebben weinig gemeen. [...] De zaak van de burgerlijke vrijheden en van een burgerlijke regering wint even weinig bij deze verwarring van plichten als die van de godsdienst.’ Hij gaf ook de reden daarvan aan: ‘Geheel onbekend met de wereld waarmee zij [de predikanten, bt] zich zo graag bemoeien, onervaren in de zaken waarover zij zich met zoveel zekerheid uitspreken, dragen zij aan de politiek niets bij dan de emoties die zij opwekken.’1

 

De huidige discussie over kernwapens en kernbewapening, zoals die van kerkelijke zijde wordt gevoerd, illustreert het gelijk van Burke op treffende wijze. Men hoeft geen gelovige te zijn om te erkennen dat in een bepaalde godsdienst ook algemene ethische principes besloten liggen. Zo ook kan men het recht van ieder individu op een uiterste overtuiging erkennen, dat wil zeggen op een overtuiging, die hij niet meer in de arena van de politiek ter sprake wenst te brengen; kortom, het recht op wat in Nederland ‘het geweten’ wordt genoemd. Ten onrechte wordt dit ‘geweten’ door sommige deelnemers aan het politieke debat wel als hun ultimum ratio aangevoerd.2 Een beroep op ‘het geweten’ betekent echter het einde van elke publieke discussie. Niet omdat over privé-opvattingen niet geargumenteerd zou kunnen worden, maar omdat men dat juist onmogelijk maakt door met het stempel ‘geweten’ aan de slag te gaan.

 

Wat ook niet te aanvaarden is, is de stelling dat ieder die lid is van een bepaald kerkgenootschap en in beginsel dus ook dezelfde ethische principes aanhangt, daar ook dezelfde politieke consequenties aan moet verbinden.

1Edmund Burke, Reflections on the Revolution in France, (1790), edited by Conor Cruise O'Brien, Harmondsworth, Penguin Books, 1969, blz. 94.
2Van de zijde van de ‘vredesbeweging’ is de categorie van ‘het geweten’ ad nauseam gebruikt alsof een beroep daarop een argument in het politieke debat vormt.
[p. 160]
 

De onaanvaardbaarheid van het in elkaar schuiven van godsdienstige en politieke overtuiging is nota bene door niemand beter aan den lijve gedemonstreerd dan door die katholieke en protestantse pastores die kozen voor het socialisme, althans voor de pvda - niet omdat ze in het socialisme de enig mogelijke politieke vertaling van hun religie vonden, maar omdat ze op grond van godsdienstige en politieke afwegingen die keus persoonlijk maakten.

 

Als godsdienstige overtuiging identiek zou zijn met politieke stellingname, dan zou partijvorming op confessionele grondslag noodzakelijk zijn. Daartegen heeft links en liberaal Nederland steeds gestreden. En dat maakt het zo verbijsterend, dat in allerlei linkse kringen het standpunt van het ikv, over een aspect van de defensiepolitiek, met zoveel eerbied is bejegend.

 

Dat standpunt (‘Help de kernwapens de wereld uit, om te beginnen uit Nederland’) werd niet gepresenteerd als een algemeen ethisch principe, afgeleid uit de kerkelijke confessie (‘Gij zult niet doden’), maar als daadwerkelijke politieke interventie. Over de merites van dat standpunt weid ik hier niet uit, maar de discussie eromheen bewijst opnieuw het blijkbaar alweer vergeten weerzinwekkende waartoe de vermenging van godsdienst en politiek leidt. Die discussie zou in wezen een politieke discussie moeten zijn, waarin de voorstanders van dat standpunt zouden moeten verdedigen op grond van welke politieke argumenten zij menen dat de eerste helft van de slogan dichterbij kan komen door uitvoering van de tweede. Zij zouden bovendien moeten kunnen aantonen op grond waarvan zij redelijkerwijs verwachten dat dit middel (kernwapens Nederland uit) succesvoller zou kunnen zijn dan andere middelen om dit doel te bereiken. In die discussie zou ook de wenselijkheid van dat doel door hen verdedigd moeten worden. Zij zouden ten slotte moeten kunnen aangeven op grond van welke

 
[p. 161]
 

godsdienstige principes de lidmaten van de bij het ikvaangesloten kerken tot geen andere stelling zouden mogen komen dan de hunne. Want sinds het Beraad in 1977 deze actie onder deze titel startte is het niet meer een kerkelijk platform voor discussie over vredesvraagstukken, maar een strijdorganisatie die alleen aanhangers van de actie tot zijn gelederen toelaat.

 

In plaats van zo'n argumentatie is sprake van een kanseltaal die uitleg noch tegenspraak duldt; van hovaardij en aanmatiging waarin andere politieke opvattingen als van een zedelijk te laag soortelijk gewicht worden afgedaan en morele of theologische kritiek wordt weggewimpeld met een beroep op de hoogstaande wetenschappelijke analyse die ten grondslag zou liggen aan het kerkelijk spreken over de vrede. ‘Geloof en geweten samen tonen waar heil ligt en welke wegen heilloos zijn, en zetten een dynamisch proces in gang dat de gebroken mens en de wereld in oorlog nader tot vrede brengt,’ schrijft monseigneur Ernst, bisschop van Breda, in de Vredeskrant 79. Hoe ‘geloof’ en ‘geweten’ dit staaltje van intellectuele en politieke krachtpatserij voor hun rekening kunnen nemen, daarover blijft de bisschop stom.

In het meest karakteristieke orgaan van de herkerkelijking, het weekblad Hervormd Nederland wordt iedereen die de neokerkelijke standpunten over kernenergie, kernwapens, krakers en wat dies meer zij, niet onderschrijft als afgodendienaar en satansvriend te lijf gegaan. Ons kent ons, ook hier. In november 1979 citeerdeHervormd Nederland bijvoorbeeld met grote instemming ‘uitvoerig’ het commentaar van het ikv op een toen net uitgekomen cda-rapport over vrede en veiligheid. ‘Het Interkerkelijk Vredesberaad heeft het terecht afgekraakt als een onbijbels stuk, waarin afgoderij, leugens en mythen in stand worden gehouden,’ meldt de redactionele introductie. De vredesberaders blijven niet achter: ‘Door het hele rapport-Neuman heen wordt een bepaalde burgerlijk-liberale maatschap-

 
[p. 162]
 

pij-opvatting als (bijbels?) ideaal gezien. [...] Hoe dienen we deze afgoderij tegemoet te treden?’ Deze vraag wordt onmiddellijk beantwoord: ‘[...] door te laten zien dat de filosofie van het cda-rapport onbijbels is en in zijn consequenties gericht op zelfbehoud en eigenwaan.’ Hetcda-rapport werkt bovendien ‘met een werelds in plaats van een christelijk redelijkheidsbegrip’, terwijl er ‘een geweldige huiver voor het evangelie, dat radicaal is’ uit spreekt.3

In zulke passages manifesteert zich het gelijk van Burke. De verschillen in politiek inzicht en politieke waardering tussen de opstellers van het cda-rapport en de hier schrijvende top van het ikv zijn diepgaand en onmiskenbaar. Tot religieuze of theologische scheidslijnen vallen deze verschillen noch te reduceren, noch zelfs daarmee in verband te brengen. De herkerkelijking van de betoogtrant voegt niets inhoudelijks toe; heeft alleen maar tot functie het politieke debat over middelen te beoordelen in morele categorieën van ‘goed’ tegen ‘kwaad’.

Men mag wensen dat het deel van links dat hieraan meedoet uit onnadenkendheid en niet uit opportunisme handelt. Als erfgenaam van de Verlichting kan links immers maar één keus maken bij deze nieuwe antithese in de Nederlandse politiek. Een keus die gaat tussen bezweren en redeneren, tussen getuigen en overtuigen, tussen geloof en ratio, tussen dogma en kritiek. Tussen geloof en politiek: het laatste waar behoefte aan is, is aan een socialisme dat Jezus Christus opnieuw tot de beste jakobijn uitroept.4

3Hervormd Nederland, 24 november 1979, blz. 10.
4De stelling dat Jezus ‘de beste jakobijn’ was werd tijdens de Franse Revolutie verkondigd door Hébert. Cf. J. Droz (hrsg.), Geschichte des Sozialismus, Band ii, (1972), Frankfurt, Ullstein, 1974, blz. 203.

Herkerkelijking - 2

Vermoedelijk komt het maar zelden voor dat Elseviers Magazine, Hervormd Nederland en psp-voorman Bram van der Lek op één lijn zitten, maar met mijn beschouwing over herkerkelijking in de politiek (Het Parool, 20 november 1980) heb ik dat voor elkaar gekregen. De

 
[p. 163]
 

kern van mijn betoog was deze. Wanneer kerkgenootschappen zich formeel uitspreken over politieke problemen, dan roepen zij daarmee de idee in het leven dat het belijden van een bepaalde godsdienst tot eendere politieke opvattingen hoort te leiden. Dit is de grondgedachte van alle confessionele, of, meer algemeen, clericale partijvorming. Daartegen heeft traditioneel links - liberaal en socialistisch - zich steeds verzet, ongeacht of de aanhangers van links agnost waren dan wel gelovig.

 

In de tweede plaats, zo ging mijn betoog verder, houdt de kerkelijke bemoeienis met politiek van oudsher in dat niet in politieke termen wordt geredeneerd, dat wil zeggen in termen van politieke doelstellingen, meest geschikte middelen om die te bereiken, en vermoedelijke gevolgen van het gebruik van die middelen; maar dat politieke uitspraken worden verpakt in hoogdravende bewoordingen, die er voornamelijk toe leiden dat het politieke debat wordt verabsoluteerd en voorgesteld wordt als een gevecht tussen de Goeden en de Bozen. Goedkoop moraliseren (goedkoop - omdat kerkelijke instanties zelf geen politieke verantwoordelijkheid kunnen dragen voor de gevolgen van hun uitspraken) treedt zo in de plaats van serieuze politieke discussie.

 

Nauwelijks had ik dit geschreven of de Hervormde Synode leverde een treffende illustratie bij dit betoog, door zich uit te spreken voor het standpunt dat Nederland eenzijdig alle kernwapens van zijn grondgebied dient te verwijderen. Dit politieke middel wordt niet beargumenteerd in het kader van een analyse van de wereldpolitiek en van de plaats van Nederland daarin, maar verpakt in metafysische kletskoek, waarin de ‘bewapeningswedloop’ begrepen wordt als ‘een vérstrekkende crisis in onze cultuur’ en ‘een uiting van ongehoorzaamheid aan God’.5

 

Rex Brico is in Elseviers Magazine (6 december 1980) zó

5Pastorale brief over de kernbewapening, Brief, toelichting en rapportage generale synode van de Nederlands Hervormde Kerk, 's Gravenhage, Boekencentrum, 1981, blz. 6.
[p. 164]
 

boos geworden over mijn beschouwing, dat hij helemaal uit het oog heeft verloren, dat deze al geschreven en gepubliceerd was vóór de Hervormde Synode haar uitspraak deed, en er dus niet, zoals hij schrijft, een reactie op is. Ook verder heeft hij niet goed gelezen. ‘Moeten de kerken dan gregoriaans zingen en psalmen galmen met je rug naar de atoomraketten, zoals de Duitse katholieken en protestanten deden met hun rug naar de concentratiekampen?’ vraagt hij zich af. Alleen al in zo'n vraagstelling ontwaart men een wezenstrekje van bepaalde vormen van moderne geëngageerde theologie: te doen alsof de kerken hier eigenlijk in een soort illegaliteit verkeren, vergelijkbaar met hun positie in het Derde Rijk. Maar wij leven niet onder een regime als dat van Hitler, waar politieke partijen, maatschappelijke organisaties en individuen monddood en machteloos waren, vervolgd werden. Dan hoort de kerk te spreken - omdat de algemene principes waarop ze gebaseerd is rechtstreeks in het geding zijn, en omdat ze soms de enige is die dat nog kan doen. Ook dan is er echter geen rechtvaardiging voor uitspraken die het ene gifgas verbieden en andere wapens onbesproken laten.

 

Het is dit aspect waaraan Brico voorbijgaat: wie wil deelnemen aan het politieke debat dient te argumenteren in politieke termen, want alleen die hebben gewicht - niet het kerkelijk gezag van degenen die uitspraken doen. Wat voor waarde zouden theologen hechten aan een uitspraak van, laten wij zeggen, negenendertig kolonels en medici over de onbevlekte ontvangenis van de Maagd Maria welke zou zijn verpakt in militaire en medische terminologie?

 

De verdedigers van de herkerkelijking blijken steeds maar weer niet in staat om twee heel verschillende zaken van elkaar te onderscheiden. Het is één ding dat mensen door hun geloofsovertuiging tot bepaalde politieke standpunten worden geïnspireerd. Het is iets anders om

 
[p. 165]
 

te stellen dat hetzelfde geloof uitmondt in een identieke politieke mening. Politieke uitspraken van kerkgenootschappen zijn enkel begrijpelijk voor wie uitgaat van dit laatste standpunt.

Het valt me van iemand als Bram van der Lek dan ook tegen, dat ook hij dit principiële onderscheid negeert onder andere in een interview in Vrij Nederland (29 november 1980), klaarblijkelijk enkel en alleen omdat sommige kerkvorsten iets zeggen wat nu in zijn kraam te pas komt. En helemaal bont maakt hij het als hij mij vol ontzetting van ‘anticlericalisme’ beticht (in De Volkskrant, 30 december 1980). Jazeker, mijn standpunt is anticlericaal, zoals links (waartoe de psp toch ook behoorde) altijd anticlericaal is geweest; omdat links altijd gevonden heeft dat mensen individueel en op grond van hun politieke inzichten en overtuigingen tot stellingnames moeten komen, niet omdat die hun van de kansel af door dominees en pastoors worden uitgereikt.

 

Dat Hervormd Nederland (29 november 1980) boos is over mijn these verbaast me daarentegen niet. Niet voor niets noemde ik dit weekblad ‘orgaan der herkerkelijking’. ‘Een schoolvoorbeeld van een opeenstapeling van onjuiste vooroordelen,’ noemt de lokale cursiefschrijver mijn stukje. Ik vind het typerend voor Hervormd Nederland dat daar de gedachte leeft dat men er ook juiste vooroordelen op na kan houden - varianten, vermoed ik, van ware leugens. Volgens datzelfde Hervormd Nederland verdedigt ‘geen zinnig mens’ de stelling dat iedereen die een bepaalde religie aanhangt er ook dezelfde politieke overtuigingen op na moet houden. Maar als Hervormd Nederland daarin gelijk zou hebben, dan is er geen enkele grond voor kerkgenootschappen om officiële uitspraken over politiek te doen. Hierna word ik inHervormd Nederland ‘een bondgenoot van Van Agt’ genoemd, omdat ik heb uiteengezet dat een beroep op het geweten geen politiek argument is. Daartoe zo wel ge-

 
[p. 166]
 

dwongen kan ik ter repliek alleen maar Lenin citeren: ‘Domheid is geen argument.’ (Hij leende overigens van Descartes: ‘Ignorantia argumentum non est.’)

Laten wij immers vooral niet vergeten dat de herkerkelijking van de politiek in Nederland begonnen is toen Van Agt zich op zijn geweten beriep om zijn plicht als minister te verzaken, maar ondertussen - in plaats van af te treden en uit de politiek te gaan - mooi bleef zitten. Dat is een ander aspect van de herkerkelijking, het eten van twee walletjes, het opportunistisch heen en weer zwabberen tussen de sferen van religie en politiek. Zeker voor links is dat heel gevaarlijk (het lijkt mij trouwens ook voor de kerken op de lange duur niet gezond). Wie, zoals Van der Lék, de uitspraak van de Hervormde Synode toejuicht, kan immers geen enkel bezwaar meer maken als kerkgenootschappen politieke uitspraken doen over abortus, euthanasie of, zoals in West-Duitsland tijdens de verkiezingscampagne van 1980 per kanselboodschap door de katholieke bisschoppen is gedaan, over het financiële beleid van de spd-fdp-regering. Die zou volgens de boodschap der kerkvorsten het financieringstekort uit de hand hebben laten lopen, terwijl de zieleherders ook het een en ander hadden op te merken over de ‘bureaucratisering’ en de herziening van de wettelijke bepaling ten aanzien van abortus. Op de eerste kabinetszitting na het voorlezen van het herderlijk schrijven opende bondskanselier Schmidt de discussie over de importsubsidie voor Nieuwzeelandse boter door de eg met de vraag: ‘Gaarne zou ik willen weten wat de Duitse bisschoppenconferentie hierover te zeggen heeft. Moeten wij die boter wel of niet kopen?’6

 

In dit verband is het overigens opvallend dat het Nederlandse episcopaat zich steeds terughoudend heeft opgesteld, en geen politieke uitspraak over de ikv-actie heeft gedaan, hoewel ik ooit een vpro-verslaggever die wel op zijn knieën leek te liggen bisschop Ernst op de radio om een ex cathedra-uitspraak hoorde smeken. Naar het

6Geciteerd in Der Spiegel, 1980, 39, blz. 17.
[p. 167]
 

schijnt heeft die terughoudendheid veel te maken met de invloed die oud-kardinaal en oud-Pax Christi-voorzitter Alfrink onder de Nederlandse bisschoppen uitoefende. De zwaarste bestuursdaad waar de toenmalige coadjutor van het aartsbisdom Utrecht mee te maken kreeg was het bisschoppelijk mandement van 1954. Dat was het meest spectaculaire, maar in feite ook het laatste grote voorbeeld van rechtstreekse inmenging van de katholieke kerk in de politiek in de periode van de verzuiling.

Zo gezien is de terughoudendheid die Alfrink blijkbaar heeft bepleit, niet vreemd aan de gebrande vingers van toen. Het mandement van toen moet voor de voorlijke katholieken een waarschuwing zijn geweest het niet tot een amendement ten gunste van het ikv te laten komen.

 

Herkerkelijking - 3

Tot degenen die zich aangesproken voelden door mijn kritiek op de herkerkelijking van de jaren tachtig behoorde ook Rein Wijkstra, die reageerde met een artikel onder de kop ‘Kerkelijk zwijgen zou verkeerd zijn’ (Het Parool, 22 januari 1981). Zijn reactie is representatief voor de verdedigers van het hedendaagse kerkelijk spreken. Die verdediging bevat steeds drie elementen: de kerk heeft de opdracht zich actief met de aardse werkelijkheid bezig te houden ‘en dient zich dus te bemoeien met de inrichting van de samenleving’. In de tweede plaats moet het kerkelijk spreken niet te ernstig worden genomen: het heeft in het algemeen geen andere pretentie dan te zijn een ‘handreiking’ die de gelovigen moet helpen ‘bij de keuze terzake van complexe vraagstukken’. In tegenstelling tot deze stelling wordt vervolgens in de derde plaats betoogd dat het kerkelijk spreken aan de andere kant niet vrijblijvend mag zijn. Wijkstra: ‘Maar de kerk heeft het recht - en de plicht - zich uit te laten over de wijze, waarop mensen met elkaar

 
[p. 168]
 

omgaan en daarbij verder te gaan dan vrijblijvende redeneringen op basis van enerzijds-anderzijds. In voor de mensheid gewichtige vraagstukken - en daartoe behoort zeker de kernbewapening - zou het zwijgen der kerk haar ernstig moeten worden aangerekend.’

Met Wijkstra verschil ik niet van mening over de vraag of het niet de opdracht van christenen is zich actief met de aardse werkelijkheid bezig te houden. Als mensen zich daartoe door hun geloofsovertuiging gedreven voelen, dan moeten ze dat niet laten. Daaruit volgt echter geenszins dat de kerk zich als zodanig dient te mengen in het politieke debat door bepaalde recepten als alleenzaligmakend aan te prijzen. ‘De Kerk heeft op te komen voor gerechtigheid,’ schrijft Wijkstra. Maar ‘gerechtigheid’ is een algemeen beginsel, dat politiek op heel uiteenlopende manieren kan worden uitgelegd en toegepast. Er is geen sprake van dat een kerkelijk beginsel als dit logischerwijs tot één bepaald politiek standpunt, één bepaald politiek recept kan leiden.

 

Wanneer een kerkgenootschap kiest voor één bepaalde politieke uitleg van zijn theologische beginselen, dan zou het daaruit de consequentie moeten trekken en zich ook als politieke partij moeten opstellen. Het is immers onwaarachtig om wél politieke standpunten in te nemen, maar geen politieke verantwoordelijkheid te willen dragen. De Staatkundig Gereformeerde Partij en het Gereformeerd Politiek Verbond zijn in Nederland voorbeelden van zo'n consequent doortrekken van de relatie tussen geloof en politiek.

Maar voor de meeste kerken en voor de meeste gelovigen vormen zij geen navolgenswaardige voorbeelden. Dit is immers de les geweest van de confessionele partijvorming in Nederland: dat het noch mogelijk, noch verstandig is, om op deze wijze een band tussen godsdienst en politiek te leggen. De reden daarvoor is dat in de praktijk mensen met dezelfde geloofsovertuiging toch tot geheel verschillende politieke standpunten komen.

 
[p. 169]
 

De machtspositie die kerken vroeger in het maatschappelijk en geestelijk leven bezaten werd veelal uitgeoefend om dit gegeven te maskeren. Nu dat niet meer mogelijk is is het leergezag van de kerkelijke leiders in het algemeen teruggebracht tot zijn juiste proporties: die van het geloof zelf.

Het misverstand waaraan het betoog van Wijkstra mij vervolgens lijkt te lijden, is dat hij de maatschappelijke betrokkenheid van kerken gelijkstelt met het af en toe uitschrijven van bepaalde recepten voor de politiek. Mijn aanval op de herkerkelijking van de politiek had enkel betrekking op dit laatste. Als kerken zich met de inrichting van de samenleving willen bemoeien door bijvoorbeeld hun gelovigen voor te lichten over ingewikkelde maatschappelijke vraagstukken, dan is dat hun goed recht. Er zijn gevallen te noemen, waar kerken in dit opzicht prestaties hebben geleverd waar politieke partijen jaloers op zouden moeten zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan het rapport van de Raad van Kerken uit 1977 over kraken in Nederland. De waarde van dat rapport lag in de grote rijkdom aan gegevens die het bevatte, niet in de politieke stellingname die er ook in was te vinden. Die stellingname werd overigens niet voorgesteld als hét standpunt van de kerken. Met zulke kerkelijke bijdragen heb ik geen problemen.

 

Het wordt wat anders als de kerk (in dit geval dus de Nederlands Hervormde) uitspraken doet die voor de lidmaten ervan wel degelijk een verplichtend karakter hebben, zoals de uitspraak uit 1980 van de Nederlands Hervormde Synode waarin zowel het bezit als het gebruik van kernwapens door een ‘onvoorwaardelijk neen’ zijn getroffen.

Als die uitspraak inderdaad op kennis van zaken en argumenten zou berusten, dan zou er geen enkele reden zijn waarom ze de vorm van een kerkelijke gezagsuitspraak zou moeten aannemen. Als de uitspraak niet op kennis van zaken en argumenten berust, dan is er al

 
[p. 170]
 

evenmin een basis voor zo'n ex cathedra-uitspraak. De brief waarin de Hervormde Synode zijn standpunt uiteenzet demonstreert echter dat de verzamelde dominees noch theologisch, noch politiek ernstig vallen te nemen. Elke theologische argumentatie ontbreekt. De politieke argumentatie verstrikt zich in tegenstrijdigheden: het bezit en gebruik van kernwapens worden verboden omdat deze wapens aan de ene kant ‘in staat zijn om de aarde voor duizenden jaren onbewoonbaar en ontoonbaar te maken’ maar aan de andere kant zou de ‘militaire bruikbaarheid’ ervan toenemen, en zo een ‘beperkte oorlog’ mogelijk maken.7

Het is in de periode 1979-85, het tijdvak van de kernwapenstrijd, niet gebleven bij deze kerkelijke uitspraak. In juni 1983 verzond de Nederlandse bisschoppenconferentie de brief ‘Vrede en gerechtigheid’. Aan deze brief was een langdurige discussie in en om de katholieke kerk voorafgegaan. Deze begon met een advies aan de bisschoppen van de Nederlandse afdeling van Pax Christi, de officiële katholieke vredesbeweging. Pax Christi riep de bisschoppen op het ikv in zijn streven te steunen. De bisschoppen maakten van deze raad geen gebruik, maar organiseerden een discussie onder de gelovigen over dit onderwerp, waarbij Pax Christi de taak werd toebedeeld dezen voor te lichten over de voors en tegens van het standpunt van het ikv. Waar Pax Christi een van de kerkelijke organisaties is die te zamen het ikv vormen, had dit veel van zelfbestuiving. De uitslag van de kerkelijke discussie was niet anders dan die in de Nederlandse samenleving als geheel: voor- en tegenstanders stonden, in ongeveer gelijke sterkte, tegenover elkaar; op het kerkvolk konden de onderling verdeelde bisschoppen niet bouwen. De Heilige Stoel bracht net op tijd verlichting. In juni 1982 verzond paus Johannes Paulus 11 een boodschap aan de Verenigde Naties, ter gelegenheid van de Tweede Speciale Zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. In die boodschap stelde de heilige vader dat ‘een op evenwicht gebaseerde

7Op deze tegenstrijdigheid vestigde J.L. Heldring al terstond de aandacht in zijn artikel ‘Eenmaal in de achttien jaar’, nrc/Handelsblad, 28 november 1980. Heldring beriep zich nadrukkelijk op de tekst van de brief, en vond dat hij, als buitenstaander, geen boodschap had aan de (op dat moment nog niet verschenen) ‘toelichting’, nrc/Handelsblad, 12 december 1980. De ‘toelichting’ herhaalt echter slechts de door hem geconstateerde tegenstrijdigheid. (Zie blz. 13-17).
[p. 171]
 

afschrikking nog moreel aanvaardbaar geacht kan worden, [...] als een etappe op de weg van een steeds verdergaande ontwapening’.8 Na een adempauze van een jaar volgde toen de stellingname van de bisschoppen, waarin de pauselijke uitspraak een centrale plaats innam. Concrete uitspraken met betrekking tot het ikv-voorstel bleven achterwege. Daartoe achtten de zieleherders zich ‘niet competent’. Niet de militaire en politieke besluitvorming, maar de gewetensvorming, zo deelden zij in het voorwoord mee, zagen zij als hun terrein.9

In deze gepaste bescheidenheid zijn de bisschoppen alleen blijven staan. Om hen heen tuimelden protestantse voorgangers over elkaar heen in het in steeds krachtiger bewoordingen voor de laatste maal waarschuwen van gekozen politici. Het verst in Nederland ging de Gereformeerde Synode die in 1984 regering en parlement ‘maande’ niet tot het opstellen van kruisvluchtwapens in Nederland over te gaan. Dit officiële ‘vermaan’ stuitte binnen de Gereformeerde Kerk op een ongekend massale kritiek van gewone gelovigen; hun bezwaarschriften werden het jaar daarop door de Synode afgewezen met als argument dat het ‘vermaan’ geen gewetens bond, en daarom ook niet herroepen hoefde te worden. Op overeenkomstige wijze deed de leiding van de Nederlandse Hervormde Kerk de kritiek tegen haar officiële uitspraken af. Zo leven de predikanten in de beste van alle mogelijke werelden. Steunend op het gezag der kerk richten zij zich tot de politiek; daarover gekapitteld door hun kerkleden bagatelliseren zij die uitspraken tot van een gewicht waarover de laatsten niets te zeggen kunnen hebben. Aldus doen zij hun best te voldoen aan de karakteristiek die Huizinga van hun zeventiende-eeuwse voorgangers gaf ‘een gewichtige en daarbij zeer prikkelbare macht’10 te zijn. De verzachtende omstandigheid die de grote historicus voor die tijd aanvoerde (‘Uit het volk gesproten, spraken de predikanten het Woord Gods met de stem des volks’) is echter in haar tegendeel verkeerd: alle onderzoek toont juist wat het ‘kerkelijk

8Tekst in Archief van de Kerken, 38 (1983), 7, blz. 3.
9‘Vrede en gerechtigheid’, Brief van de Nederlandse bisschoppenconferentie over de kernbewapening, Bisschoppelijke brieven, nr. 18, Utrecht, 1983.
10J. Huizinga, Nederlands beschaving in de 17e eeuw, (1941), Groningen, Wolters-Noordhoff, 1984, blz. 60.
[p. 172]
 

spreken’ over kernwapens aangaat, een diepe kloof aan tussen de kerkelijke elites en de gewone gelovigen.

Aldus worden politieke uitspraken op het niveau van de middelen, van de praktische politiek, onveranderlijk voorgesteld als onaantastbare stellingnames van een bijzonder zedelijk gehalte. Dat leidt dan weer tot een schadelijke en onvermijdelijke ideologisering, waardoor de oplossing van het eigenlijke probleem bemoeilijkt wordt - iets waar Burke tweehonderd jaar geleden terecht op wees.

De hoogdravende bewoordingen van de Synode kunnen alleen voor gelovigen-in-het-kwadraat verhullen dat deze uitspraak even vals is als die van het Tweede Lateraanse Concilie uit 1139 welke het gebruik van de kruisboog verbood. Ook toen was er sprake van de pretentie een universele zedenwet te verwoorden. Het verbod gold echter slechts de oorlog tussen christenen onderling; de reden waarom nu juist dit wapen (dat niet bij voorkeur door de adel werd gehanteerd, maar waarmee vooral beroepssoldaten waren toegerust) in de ban werd gedaan, en niet andere, werd door het Concilie evenmin uiteengezet als de Synode uitlegt waarom het gebruik en bezit van gifgas en andere massavernietigingswapens wél geoorloofd worden geacht. Dit volstaat om een geoorloofde parallel te trekken tussen het verbod op de kruisboog door het Concilie en dat van het ikv op het kruisvluchtwapen.11

Wijkstra nam aanstoot aan mijn terminologie. Maar wanneer ik een term als ‘metafysische kletskoek’ gebruik voor de stelling van de Nederlands Hervormde Synode dat de wapenwedloop een uiting van ongehoorzaamheid aan God is, probeer ik de taal te gebruiken waarvoor zij bestemd is. Wapenwedlopen kunnen heel wel onderzocht en verklaard worden; de verklaring die de Synode geeft is echter letterlijk metafysisch (bovenzinnelijk) en zonder zin (men kan niet het omgekeerde bewijzen), dat wil zeggen: nonsens, kletskoek.

Ten slotte schrijft Wijkstra: ‘Tromp heeft gelijk, dat

11De tegenovergestelde mening verdedigt Koos van der Bruggen in zijn (prachtige) studie Verzekerde vrede of verzekerde vernietiging. Ontwikkeling van een theorie van gerechtvaardigde afschrikking, Kampen, Kok, 1986, blz. 235.
[p. 173]
 

(politieke) standpunten op kennis van zaken en argumenten moeten berusten en niet op kerkelijk gezag. Maar durft hij echt vol te houden dat de ikv-standpunten niet aan deze eisen voldoen? Dan heeft hij de ikv-publikaties niet (goed) gelezen!’

De uitnodiging die in bovenstaande bewoordingen is vervat neem ik gaarne aan, niet na eerst te hebben vastgesteld dat Wijkstra nu, en op dit punt, het ‘spreken der kerk’ elke theologische basis ontzegt en het louter baseert op de kwaliteit van het ikv-standpunt. Wat dit waard is, dient nu te worden onderzocht.

 

De actie die het Interkerkelijk Vredesberaad in 1977 startte onder de leus: ‘Help de kernwapens de wereld uit, om te beginnen uit Nederland’ heeft geen noemenswaardige theologische basis. Een niet-kerkelijke actiegroep of de pvdahad haar even goed kunnen lanceren. De enige enigszins expliciet naar voren gebrachte morele notie die aan de slogan ten grondslag ligt, is die van schaamte. Aldus de redegeving in het manifest van het ikv uit 1977: ‘Om al deze redenen, maar nog het meest omdat in het afschrikkingssysteem de omgang van mensen met elkaar zo volstrekt ontaard is dat we ons er diep voor moeten schamen.’12 Vanzelfsprekend is deze al dan niet te rechtvaardigen aanzegging tot schaamte geen argument om nu juist deze actie met deze doelstelling te gaan voeren.

Dat was eigenlijk al vanaf het begin duidelijk, ook binnen de Interkerkelijke Vredesbeweging, als ik bijvoorbeeld in herinnering roep de enigszins verontwaardigde vraag die Marga Klompé op de ‘kernwapendag’ in de Vrije Universiteit (7 april 1979) aan generaal-majoor Von Meijenfeldt richtte: of zij hem wel goed had verstaan. Von Meijenfeldt had zich tijdens de discussie achter de ikv-leus geschaard, maar deze opgevat als een ‘principiële uitspraak’. Het tweede element van de leus vatte hij daarom, om zo te zeggen, overdrachtelijk op. ‘Misschien wordt in eerste instantie de rol van kernwa-

12Geciteerd naar de weergave in: Interkerkelijk Vredesberaad, Wat wil het ikv nu eigenlijk? Achtenveertig vragen aan de vredesbeweging, Amersfoort, De Horstink, 1984, blz. 27.
[p. 174]
 

pens wel groter door zo'n Nederlands initiatief,’ meende hij. Zijn persoonlijke instemming met de gedachte dat kernwapens moreel ontoelaatbaar zijn, stond helemaal los van de vraag of verwijdering van kernwapens uit Nederland hun rol kleiner zou maken. Of deze uitleg mevrouw Klompé bevredigde, vermeldt het verslag niet, wél dat deze de onconventionele krijgsman13 op ‘gemor en gemompel’ uit de zaal kwam te staan.14

Generaal zowel als morders en mompelaars demonstreerden dat zij de slogan van het ikv niet werkelijk ernstig namen. Von Meijenfeldt niet door haar tot beginsel te proclameren; zijn boze gehoor door een voorzichtig commentaar op de werkelijkheidswaarde ervan als ontoelaatbaar te beschouwen. In een latere publikatie van het ikv wordt, passend, ‘de symboolwaarde van het voorstel tegelijk zijn kracht genoemd’.15

De leus heet hier niet voor niets ‘voorstel’, want oorspronkelijk (en formeel tot op de dag van vandaag) proclameert het ikv dat zijn leus geen leus ‘met symboolwaarde’ is, maar een realistisch, dat wil zeggen: uitvoerbaar, politiek voorstel. Het wenste zijn succes niet te ontlenen aan de exploitatie van angst voor oorlog en Bom, maar aan de kracht van zijn argumentatie. Als het zo uitkwam was steun op andere grond ook welkom, en met name werd tegen het kerkelijk denken aangeleund, zonder dat men het nochtans, zoals al gezegd, tot een theologische of ethische fundering van ‘het voorstel’ heeft gebracht.

13Von Meijenfeldt combineert een totale, zij het ‘principiële’, afwijzing van kernwapens met het verstrekken van allerlei (ongevraagde) militair-technische adviezen, die zeer wel binnen de strategie van de navo passen. Zie bijvoorbeeld zijn Bewapening en veiligheid, Ede, Zomer en Keuning, 1985.
14Johan Blok, ‘Het ikv en de Grote Politiek’, in Wending, 34 (1979), 7 (juli-augustus), blz. 415.
15Ben ter Veer, ‘Zes jaar ikv-campagne’, in: Mient Jan Faber e.a. (red.), Zes jaar ikv-campagne, Amersfoort, De Horstink, 1983, blz. 29.

De wetenschap van de ‘vredesbeweging’

Het ikv pretendeert dat zijn recept om van kernwapens af te komen niet in de eerste plaats voortvloeit uit geloof en openbaring. In sterke mate is er de nadruk op gelegd dat deikv-actie gebaseerd is op inzichten uit de vredeswetenschap, de polemologie. Dat is gebeurd in officiële publikaties vanikv en Pax Christi,16 maar nog veel meer in de talloze debatten en fora waaraan ik, als pvda-be-

 

16R.-k. kerk, kernwapens en ontwapening, Adviesrapport van het Landelijk Bestuur van Pax Christi over het ikv-voorstel, uitgebracht aan de bisschoppen en de katholieke geloofsgemeenschap, Pax Christi Wegwijzer, nr. 14, Den Haag, Pax Christi, 1980.
[p. 175]
 

stuurslid of polemoloog, vanaf 1978 in de meest verschillende plaatsen van het land heb deelgenomen. De interkerkelijke actievoerders gebruikten het prestige van ‘de wetenschap’ om hun boodschap gewicht te verlenen. Het tamboereren op de wetenschappelijke fundering van de strategie van het ikv werd tevens gebruikt om de superioriteit van de eigen opstelling ten opzichte van ‘de politiek’ te demonstreren. In die opstelling zag men de theorie van het dalend cultuurgoed feilloos gedemonstreerd. Denkbeelden die jaren eerder opgang hadden gemaakt in bepaalde academische milieus - variërend van de revisionistische visie op de koude oorlog tot de kritiek op afschrikkingstheorieën - werden nu onder bredere lagen van de bevolking gedistribueerd, voorzien van het keurmerk ‘wetenschappelijk goedgekeurd voor algemeen gebruik’ - precies op het moment dat ze intellectueel in diskrediet waren geraakt vanwege hun theoretische en empirische defecten.

Het ikv nam, in andere woorden, goeddeels de professionele ideologie van veel polemologen over. Zulke professionele ideologieën, die vooral als functie hebben het bestaansrecht van een beroepsgroep te rechtvaardigen,17zijn meestal geen hoogtepunten van intellectuele fijnzinnigheid. De vulgarisering (‘democratisering’) ervan door de ‘vredesbeweging’ ontnam er vrijwel elke distinctie aan en resulteerde in een smakeloze stamppot, met als voornaamste ingrediënten: het voortdurend aanwakkeren van angst (‘bezorgdheid’) voor het naderbij komen van een kernoorlog; de overschatting van de betekenis van technologische en de onderschatting van sociologische en politieke factoren in het buitenlands beleid van grote mogendheden; het betrekkelijk klakkeloos accepteren van de inmiddels ontkrachte revisionistische visie (‘Amerika begon’) op de koude oorlog, en ten slotte het opereren met in het geheel niet onderzochte, maar als vaststaand voorgestelde stellingen over ‘bewapeningswedlopen’ en ‘afschrikking’. De worst in deze stamppot is het denkbeeld dat een op het bestaan van

17De eerste die dit fenomeen beschreef was Charles Wright Mills, ‘The Professional Ideology of Social Pathologists’ (1943), opgenomen in zijn verzamelde essays Power, Politics and People, edited by I.L. Horowitz, New York, Ballantine Books, 1963.
[p. 176]
 

nucleaire wapens gebaseerde afschrikkingspolitiek ‘alleen maar’ leidt tot een verdere ‘wapenwedloop’, die op den duur wel in een catastrofe moet eindigen. Subtielere analyses, die ‘prenucleaire’ van ‘nucleaire’ strategieën onderscheiden worden genegeerd18: de ‘bom’ moet de schuld van alles zijn.

 

De eigenlijke wetenschappelijke fundering van de ikv-leus is de zogenaamde grit-theorie van de wereldberoemde psycholoog Charles Osgood19. Zijn wereldfaam geniet Osgood overigens geenszins op basis van zijn denkbeelden over ontwapening. Die berust op de onderzoeksmethoden die hij in de jaren vijftig ontwikkelde om de houdingen (‘attitudes’) van individuen te ‘meten’.

Geformuleerd werd deze grit-theorie voor het eerst in 1962. Van daar naar het ikv-voorstel vijftien jaar later is het een weg naar beneden: ook hier ziet men het leerstuk van het dalend cultuurgoed aanschouwelijk gemaakt. De grit(Graduated Reciprocation In Tension-Reduction - geleidelijke wederkerigheid in spanningsreductie)-theorie werd in Nederland uiteengezet in het toenmalige excerptentijdschrift Nieuwe literatuur over oorlog en vrede, dat werd samengesteld door de staf van het Polemologisch Instituut.20

Enige tijd later, in 1971, wijdde de latere voorzitter van het ikv, Ben ter Veer, toen alleen staflid van dat instituut, een overzichtsartikel aan de theorie en praktijk van grit.21 De auteur memoreerde dat deze theorie aan het begin van de jaren zestig enige aandacht kreeg, maar later niet meer. Dit betreurde hij; er zijn nu eenmaal maar weinig ‘vredesstrategieën’ voorhanden, eigenlijk alleen grit en eenzijdige ontwapening, al dan niet gecombineerd met een of andere vorm van ‘geweldloze verdediging’. Het interessante van grit achtte hij het feit dat deze theorie een reeks maatstaven formuleert waarmee men kan nagaan of bepaalde stappen al dan niet ‘de vrede bevorderen’. Dan volgt in zijn artikel een

18Het is in dit verband opvallend dat het proefschrift van de aan het Polemologisch Instituut verbonden Herman de Lange, De bewapeningswedloop tussen de Verenigde Staten en de Sovjetunie (Groningen, Polemologisch Instituut, 1982), in de Nederlandse discussie goeddeels is genegeerd.
19Osgood publiceerde deze theorie voor het eerst in 1962, in boekvorm: Charles E. Osgood, An Alternative to War and Surrender, Urbana, University of Illinois Press, 1962. Sindsdien heeft hij haar in allerlei varianten herhaald, zonder dat van een progressie sprake is. In dit hoofdstuk wordt, tenzij uitdrukkelijk anders gesteld, verwezen naar een niet gedateerd (± 1980) en niet gepubliceerd artikel ‘Psycho-social Dynamics and the Prospects for Mankind’, dat op zijn beurt een gemoderniseerde versie is van toespraken uit 1977 en 1978 voor, respectievelijk, de Peace Science Society (International) en een colloquium van de vn over ‘The Social Context of Disarmament’. Osgoods ideeën over grit zijn verzameld in Peace Research Reviews, 8 (1979), 1 & 2.
20Nieuwe Literatuur over oorlog en vrede, 5 (1968), nr. 31.
21Ben ter Veer, ‘De psychologie van de ontwapening. Osgoods voorstel en het Kennedy-experiment’, Transaktie 1 (1971), 2, blz. 11-16.
[p. 177]
 

opsomming van de veertien ‘regels’ waaruit de toepassing van de grit-theorie bestaat; in latere versies heeft Osgood die overigens tot tien teruggebracht. (Verderop ga ik op degrit-theorie en de tien overgebleven regels waarmee deze moet worden toegepast uitvoerig in.)

De grit-theorie is ontworpen om in een periode van hoog opgelopen spanning tussen twee ‘actoren’ (het Oostelijk en het Westelijk blok) die spanning door middel van eenzijdige stappen te doen afnemen en zo het klimaat te scheppen voor serieuze onderhandelingen. Of grit ooit is toegepast weten wij eigenlijk niet. De Amerikaanse socioloog Etzioni, die overigens in dezelfde tijd als Osgood soortgelijke denkbeelden ontwikkelde, meent van wel: volgens hem heeft zich in de periode van juli tot november 1963 tussen de Verenigde Staten en de Sovjetunie een grit-achtig proces afgespeeld.22 Van een toepassing van de theorie in strikte zin kan echter moeilijk gesproken worden. Als de beide regeringen grit-regels hanteerden, deden ze dat zonder er weet van te hebben, zoals Molières burger-edelman zonder het te weten proza sprak.

In zijn uiteenzetting over grit stelt Ter Veer vast dat in deze periode inderdaad sprake was van spanningsvermindering als gevolg van eenzijdige stappen, (die overigens zeer snel door overeenkomstige van de andere partij werden beantwoord en ook heel vlug uitliepen op geslaagde onderhandelingen.) Tussen de eerste stap, de aankondiging van president Kennedy dat de Verenigde Staten eenzijdig kernproeven in de atmosfeer hadden gestopt, en het akkoord over een verbod op bovengrondse kernproeven lagen nauwelijks twee maanden. Ogenschijnlijk is dit een perfect voorbeeld van grit, ook al ontbreekt er één element in dit proces dat voor het ikv vijftien jaar later juist van doorslaggevend belang was: aan de eenzijdige stappen van de president lag geen massa-actie ten grondslag. De snelle totstandkoming van het Test Ban Treaty wordt niet alleen in dit verband vaak mooier voorgesteld dan de werkelijke

22Amitai Etzioni, ‘The Kennedy Experiment’, Western Political Quarterly, 20 (1967), blz. 361-380; Amitai Etzioni, The Hard Way to Peace: A New Strategy, New York, Collier Books, 1962.
[p. 178]
 

gang van zaken toelaat. De Amerikaanse diplomaat Averell Harriman kon in 1963 in Moskou met de vertegenwoordigers van de Sovjetunie en het Verenigd Koninkrijk binnen twee weken tot overeenstemming komen, omdat alle technische en politieke problemen rond een verbod op kernproeven tot in den treure waren uitgeplozen in de eraan voorafgaande vijf jaar, op de Geneefse conferentie over de stopzetting van kernwapenproeven.

Maar ook Ter Veer slikte in 1971 niet de voorstelling van zaken dat grit in 1963 ‘werkte’. De eigenlijke oorzaak van de spanningsvermindering, zo merkt hij op, en de functie ervan is een andere dan de theorie van Osgood doet vermoeden. Het waren politiek-strategische overwegingen die in 1963 tot een wederzijdse toenadering dwongen; de spanningsreductie was een middel om psychologische barrières, ook in eigen land te slechten. ‘De spanningsvermindering vindt dus plaats om een beleidsverandering te kunnen doorvoeren die om andere redenen noodzakelijk wordt geacht door de partijen. Het is niet zozeer - althans in deze periode - de spanningsvermindering die het beleid wijzigt.’23 Ter Veer sluit daarop aan door een aantal vragen te formuleren die beantwoord zouden moeten worden voor van ‘een goedegrit-strategie’ gesproken zou kunnen worden.

Vijfentwintig jaar na de eerste formulering van grit zijn noch in Nederland, noch daarbuiten die vragen beantwoord. De cumulatieve literatuur over grit heeft niet meer opgeleverd dan variaties op het oorspronkelijke model, speculaties over de toepassingsmogelijkheden ervan en het steeds maar weer verwijzen naar het ‘Kennedy-experiment’ uit 1963. Onderzoek ontbreekt.24

En het ‘Kennedy-experiment’ houdt in twee opzichten eerder een falsificatie dan een bevestiging van de waarde van de grit-methode in. In de eerste plaats, omdat - zoals Ter Veer al in 1971 opmerkte - spanningsvermindering als gevolg van grit hier slechts een middel

23Ter Veer, ‘De psychologie van de ontwapening...’, blz. 6.
24Een overzicht is te vinden in Ph. P. Everts, Public Opinion, the Churches and Foreign Policy. Studies of domestic factors in the making of Dutch foreign policy, Leiden, diss., 1983, blz. 377-8.
[p. 179]
 

was ten dienste van een daarvoor al gegroeid politiekstrategisch rapprochement. Als van dit laatste geen sprake is, lijkt het instrument van spanningsvermindering door middel van eenzijdige stappen onbruikbaar.

Osgood geeft dat met zoveel woorden toe, als hij in een later artikel een tweede mogelijk voorbeeld van gritaanvoert: het voorstel van president Brezjnev van 8 oktober 1979. Daarin opperde deze de mogelijkheid om tot een reductie van kernwapendragers voor de middellange afstand te komen, en kondigde tevens aan eenzijdig in één jaar tijds twintigduizend man Sovjetrussische troepen en achthonderd tanks uit de ddr terug te trekken, op voorwaarde dat de navoniet tot de opstelling van kruisvluchtwapens en Pershing II's in Europa zou besluiten.25 President Carter weigerde hierop in te gaan en ging door met de voorbereiding van het navo-dubbelbesluit. De politiek-strategische visies in Oost en West liepen in die tijd te zeer uiteen, en dat woog zwaarder dan een antwoord van Navo-zijde dat neer zou komen op de codificatie van zoniet een militair, dan toch zeker een politiek voordeel voor de Sovjetunie: het monopolie op kernwapens voor de middellange afstand in Europa. (Dit verhaal is hiermee niet ten einde. De Sovjetunie trok inderdaad bijna twintigduizend man en achthonderd tanks uit de ddr terug. Nog geen achttien maanden later bleek dat deze manoeuvre deel uitmaakte van een algehele reorganisatie van de Sovjetrussische krijgsmacht in Oost-Europa. Toen deze was afgerond, bleken de vertrokken eenheden vervangen door andere, ter sterkte van 35.000 man, met extra tanks en stukken geschut. Zo'n herstructurering, gepaard gaande met versterking van de Sovjetrussische eenheden in de eerste lijn had een paar jaar eerder, in 1975-76, ook al plaatsgevonden, maar ze was toen niet gepresenteerd als een eenzijdige stap ter vermindering van de conventionele dreiging.)26

 

In de tweede plaats ontwierp Osgood grit als een tech-

25Osgood, op. cit., blz. 29. De auteur suggereert dat Brezjnev onder invloed van zijn ideeën deze stap nam. De Sovjetrussische leider heeft deze dan niet goed begrepen, aangezien zijn eenzijdige stap allerminst onvoorwaardelijk was, en later op een wel heel eigenaardige manier eenzijdig bleek te zijn.
Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Een Frisgewassen Doedelzak
Datum verschijning
01-01-1988

« Terug naar het overzicht