Vernieuwing?
OF IK MIJNHEER Hillen van het CDA was, informeerde een bezorgd kijkende organisator van het politieke forum waarmee het jubileumfeest van De Groene Amsterdammer zaterdag werd opgeluisterd. Dat ik voor een CDA-Kamerlid werd aangezien, bracht mij niet in een feeststemming. Later troostte ik mij echter met de gedachte dat ik in elk geval voor een opnieuw verkiesbaar CDA-Kamerlid was gehouden en niet voor een van de vele die bij de volgende verkiezingen het blauwe pluche moeten ontruimen.
Zowel PvdA als CDA zijn bezig met een luidruchtige vernieuwing van hun Kamerfracties, de PvdA al voor de tweede keer. Van andere partijen hoor je in dit opzicht niets. De eigenlijke oorzaak van het vernieuwingsstreven zijn dan ook de kolossale verkiezingsnederlagen die deze partijen in 1994 hebben geleden. De Kamerfracties krijgen daar achteraf de schuld van, hoewel er in beide gevallen geen enkele twijfel mogelijk is op wiens conto die nederlagen geschreven moeten worden: dat van Kok bij de PvdA, die van Brinkman en Lubbers bij het CDA. De eerste werd, dankzij het verlies van het CDA, na zijn achtste opeenvolgende verkiezingsnederlaag premier, de twee andere ruimden vanwege diezelfde nederlaag het veld. Daarop kon het zoeken naar zondebokken beginnen.
Bij het CDA had de nederlaag toch al een paradoxaal effect gehad. De twintig zetels die het verloor, waren voor een deel aan nieuwe Kamerleden toegedacht. Juist door het verlies heeft het CDA geen nieuwe gezichten in de Tweede Kamer gekregen sinds de verkiezingen van 1986.
Het ligt voor de hand om het functioneren van Kamerleden bij elke nieuwe kandidaatstelling tegen het licht te houden, maar dat durfde de CDA-leiding niet aan. In plaats daarvan maakte ze een algemene regel voor iedereen: maximaal drie termijnen en dan de Kamer uit. Op die manier hoeft er niet inhoudelijk per Kamerlid geargumenteerd te worden. Ook de kiezer moet zich erbuiten houden: de afgeschreven Kamerleden komen helemaal niet meer op de kandidatenlijst voor, zodat ze niet alsnog met voorkeurstemmen herkozen kunnen worden.
Ook bij de PvdA staat de fractie een forse vernieuwing te wachten. De voorzitter van de kandidaatstellingscommissie kondigde aan dat zeker een derde van de verkiesbare plaatsen aan nieuwelingen is toegedacht. Zonderling genoeg is deze vernieuwing voor een deel het gevolg van het feit dat de PvdA-fractie vier jaar geleden ook al ingrijpend werd vernieuwd. Een groot deel van de nieuwelingen van toen verdwijnt nu uit de Kamer, of is zelfs al voortijdig opgestapt, waarbij PvdA-vicevoorzitter Vreeman het goede voorbeeld gaf en na nauw drie jaar zijn mislukken als Kamerlid onder ogen zag.
Wat er mis is gegaan bij de PvdA, is allereerst dat nieuwe Kamerleden daar zijn geworven met verkeerde verwachtingen over de inhoud van het werk en over de mogelijkheid op het Binnenhof een heel ander soort politiek te bedrijven. Wat dit aangaat had de vernieuwing een duidelijk anti-politieke inslag, waarbij laatdunkend werd gesproken over dossierkennis, politieke ambachtelijkheid en de kerntaak van de Tweede Kamer: controle op de regering.
In plaats daarvan werd gesuggereerd dat de Kamer een laboratorium voor ideeen (frisse, natuurlijk, en nieuwe) moest zijn, die in sprankelende debatten besproken worden, waardoor de burger ademloos aan de kijkbuis gekluisterd blijft. Een van de weinige overgebleven nieuwe Kamerleden van de PvdA, Rob Oudkerk, waarschuwde in deze toonsoort nog deze week voor het gevaar dat de Tweede Kamer 'een afwerkplaats van wetten dreigt te worden'. Zou hij zijn huisartsenpraktijk typeren als 'een afwerkplaats van patienten'?
Bij de PvdA ging het bovendien mis omdat de nieuwkomers als een blok tegen de overblijvers in de fractie werden ingezet, wat borg stond voor een weinig profijtelijke onderhuidse tegenstelling. De nieuwe CDA-fractie wacht hetzelfde lot, tenzij daar slimmer wordt geopereerd.
Bij beide partijen is opmerkelijk hoe machtig de partijbesturen zijn geworden bij kandidaatstelling en hoe zwak de Kamerleden staan. Centralisatie en oligarchisering van deze partijen heeft hun de mogelijkheid tot de vorming van een eigen 'Hausmacht' onder partijleden ontnomen. De kiezer staat al helemaal buiten spel.
De 'vernieuwing' komt zo neer op uitholling van de onafhankelijkheid van volksvertegenwoordigers, maar ook van hun mogelijkheden politiek gezag op te bouwen. Parlementariers als Vondeling, Schakel, Joekes of Voogd ontleenden er hun prestige aan dat zij de Tweede Kamer niet als een pleisterplaats onderweg naar iets anders hoefden te beschouwen. Als men Tweede-Kamerleden als marionetten van partijbesturen ziet, die vooral geselecteerd worden met het oog op hun mediamieke waarde, vergroot men niet hun loyaliteit aan iets anders dan hun eigen carriere.
'Hoe kun je van Kamerleden deskundigheid en toewijding aan de partij - ook in slechte tijden - verwachten als diezelfde Kamerleden tegelijkertijd te verstaan wordt gegeven dat ze in elk geval na twee termijnen weer weg moeten wezen? Ik meen dat de Nederlandse politiek zichzelf tekort doet door te veronderstellen dat politici beter, wervender en geloofwaardiger zijn naarmate ze minder lang in Den Haag hebben rondgelopen.' Een behartenswaardige uitspraak van minister Melkert; ik zou het niet beter kunnen stellen. Maar hij hoeft zich dan ook geen zorgen te maken over zijn plaats op de PvdA-lijst.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 08-10-1997