Vliegen of politiek?

INDERTIJD ging het debat tussen de voor- en tegenstanders van internationale interventie in voormalig Joegoslavie over het doel dat daarmee te bereiken was. De voorstanders meenden dat zo een eind aan de oorlog kon worden gemaakt. De tegenstanders stelden dat interventie geen enorme kosten en risico's met zich zou brengen, maar ook tot niets zou leiden.

Vier jaar lang hadden de tegenstanders het voor het zeggen, tot na Srebrenica alsnog tot militaire interventie werd besloten. Terwijl Amerikaanse kruisvluchtwapens de communicatiecentra van de Bosnische Serviers vernietigden, legde de laatste der non-interventionisten, de Britse commentator Jonathan Eyal, in The Times en NRC Handelsblad uit dat dit alles tot niets zou leiden. 'Een stap terug in het vredesproces.'

Binnen twee weken kwam er een eind aan de oorlog in Bosnie en Hercegovina. Drie maanden later werden de Akkoorden van Dayton gesloten of, zoals de Fransen zeggen, het Verdrag van het Elysee.

De Akkoorden van Dayton hadden slechts betrekking op wat voortaan de Republiek Bosnie en Hercegovina heette. De oorspronkelijke doelstellingen van het Westen met betrekking tot voormalig Joegoslavie gingen veel verder. Na de desintegratie van Tito's schepping in 1991 waren de inspanningen van de Europese Unie (die toen nog niet zo heette) erop gericht tot een bevredigende regeling voor voormalig Joegoslavie in zijn geheel te komen.

Nog in augustus 1992 resulteerde dit streven in de instelling van een Permanente Conferentie over Joegoslavie, onder voorzitterschap van Cyrus Vance (namens de Verenigde Naties) en Lord Owen (namens de Europese Unie). Het is te begrijpen dat de aandacht daarna al gauw geheel geconcentreerd werd op de Bosnische oorlog. Maar iedereen wist toen al dat een beeindiging van het geweld daar geen eind aan het Joegoslavische probleem als zodanig zou betekenen.

Dat probleem bestond en bestaat eruit dat de voornaamste politieke elites streven naar staatsvorming op etnische basis, maar dat dit niet strookt met de geografische spreiding van bevolkingsgroepen. Nog ervan afgezien dat dit streven tot etnische apartheid tot mislukken gedoemd is, tenzij men alle contact met 'buitenstaanders' onmogelijk maakt.

Alleen in de republiek Slovenie heeft dit niet tot grote ongelukken geleid, aangezien de bevolking daar voor meer dan negentig procent bestaat uit Slovenen - mensen die Sloveens spreken. Maar zelfs daar is sprake van onaangename spanningen met de Italiaanse minderheid. Kroatie is bezig zijn minderhedenprobleem op te lossen door de Servische bewoners van Oost-Slavonie, dat niet zo lang geleden weer onder zijn gezag kwam, weg te pesten. De Servische bewoners van de Krajina waren al gevlucht of verjaagd tijdens het grote offensief van het Kroatische leger in 1995.

Van Bosnie-Hercegovina is altijd gezegd dat staatsvorming op etnische grondslag er onmogelijk is, gezien de verdeling van de bevolking in (voormalige) katholieken (Kroatiers), (voormalige) Moslims (Bosniaken) en (voormalige) Servisch-orthodoxen (Serviers). Maar wie zo rekent, moet ook aan de levensvatbaarheid van Servie zelf twijfelen.

De bevolking van Servie bestaat voor ruwweg een derde uit niet-Serviers. Het voor negentig procent door Kosovaren bewoonde Kosovo is daarvan het duidelijkste voorbeeld, maar niet het enige. Een van de redenen waarom generaal Mladic en het opperbevel in Belgrado voor de winter van 1995 de enclaves Srebrenica, Zepa en Gorazde wilden innemen, was dat deze gebieden in het oosten van Bosnie grenzen aan dat deel van Servie dat nog steeds bekend staat als de Sandjak van Novibazar. Hier vormen 'Moslims' de meerderheid van de bevolking. Zij worden net als de Kosovaren gediscrimineerd door de Servische autoriteiten. Daarom was het van strategisch belang ze af te snijden van mogelijke steun vanuit Bosnie.

Dat is de parallel met de huidige militaire operaties in Kosovo. Die zijn erop gericht de Kosovaren af te snijden van steun uit Albanie. Zelfs als dat lukt, is de toestand voor Milosevic uitzichtloos. Er wonen te veel Kosovaren in Kosovo om ze 'etnisch' te kunnen 'zuiveren', terwijl Serviers met geen stok te bewegen zijn zich in hun 'historisch stamland' te vestigen.

Kosovo was het paradijs van de preventieve diplomatie, dat toevluchtsmiddel van de anti-interventionisten. In plaats van conflicten door middel van militaire inmenging te beeindigen, zouden diplomatieke inspanningen het uitbreken van die conflicten juist moeten voorkomen.

Het conflict in Kosovo was onvermijdelijk vanaf 1989, toen Milosevic een eind maakte aan de autonomie van deze provincie en een koloniaal Servisch bewind invoerde. Jarenlang hebben de Kosovaren daarop gereageerd met voorbeeldig en massaal geweldloos verzet. Maar al die jaren zijn er geen serieuze pogingen tot preventieve diplomatie ondernomen.

Nu is het daarvoor te laat, zoals het ook te laat is voor een terugkeer naar de status quo ante: herstel van de autonomie van Kosovo binnen Servie. Dat maakt de nieuwe flinkheid van het Westen zo voos. Oefeningen met straaljagers langs het Servische luchtruim moeten die flinkheid demonstreren. Maar al dat gevlieg kan niet verhullen dat het Westen nog steeds niet weet wat er met Kosovo moet gebeuren.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
17-06-1998

« Terug naar het overzicht