Voor Nederland en de wereld!

Eerder verschenen in: Verboden toespraken, nr V, 12 december 2006; Instituut Clingendael, Den Haag, januari 2007.

Als net benoemd minister van Buitenlandse Zaken is het mij een voorrecht enkele uitgangspunten van ons nieuwe beleid uiteen te zetten en toe te lichten. Ik begin met een caveat. Ook al heeft deze regering een geheel andere samenstelling dan alle vorige sinds de invoering van het algemeen kiesrecht, ook al heeft de meerderheid van de kiezers een duidelijk mandaat voor vergaande veranderingen verschaft, de marges van de democratie zijn smal, zoals Joop den Uyl zijn aanhangers in 1971 voorhield. Dat geldt zeker op het gebied van de internationale politiek.

            Maar het onderkennen van internationale machtsverhoudingen dwingt noch tot het zich daarbij neerleggen, noch tot een politiek die ervan uitgaat dat er niets wezenlijks valt te veranderen. Te lang hebben Nederlandse regeringen zich neergelegd met deze zogenaamde internationale machtsverhoudingen, te lang hebben sommige klakkeloos achter een rampzalige politiek van de Verenigde Staten aangeslenterd onder het mom van Atlanticisme, maar zonder zich ooit af te vragen of dat in het werkelijke belang van Nederland en de wereld is. Ik laat alleen maar het woord Irak vallen. Te lang is de Europese Unie gebruikt als excuus en zondebok om onaangename politieke besluiten aanvaardbaar te maken of in ieder geval voor te stellen als iets waar een Nederlandse regering ‘nu eenmaal’ niets aan kan doen, vanwege ‘Europa’.

            Deze nieuwe regering stelt voor het buitenlands beleid te concentreren op het Nederlands belang op lange termijn, en dat te definiëren in wat al heel lang in theorie wordt gedaan maar zelden in praktijk is gebracht. En dit Nederlands belang houdt in mijn ogen dan uiteindelijk de ontwikkeling in naar een betere, een eerlijkere, wereldorde in politiek en economisch opzicht.

 

Europa’s koning Croesus

 

            Twee transnationale processen zijn de positie, de welvaart, ja de levenskwaliteit van Nederland hoe langer hoe meer gaan beheersen: mondialisering enerzijds, europeanisering anderzijds. Beide begrippen komen in wezen op hetzelfde neer: liberalisering  als hoogste waarde, zoals dat formeel ook is vastgelegd in de grondwet van de Europese Unie, die helemaal geen tekst van 400 bladzijden hoeft te omvatten, omdat de kern ervan in artikel drie van het EEG-verdrag is vastgelegd. Waar het in ‘Europa’ om draait is het vrije verkeer van mensen, kapitaal, goederen en diensten. Alle andere waarden en doelstellingen zijn daaraan uiteindelijk ondergeschikt gemaakt. De werking van dit artikel op steeds meer terrein van menselijk samenleven gaat onstuitbaar verder, is het niet via voorstellen van de Europese Commissie, dan wel dankzij uitspraken van het Europese Hof. Het gaat in deze opvatting van de vrije markt allang niet meer om de ruil van waren, zoals dat in de klassieke economie heette. De  werkelijk bestaande Europese grondwet is als koning Croesus. Zoals deze alles wat hij aanraakte in goud veranderde, zo wordt alles wat door deze grondwet wordt aangeraakt veranderd in een waar dat gekocht en verkocht mag,  kan en moet worden; onderworpen aan de wetten van een markt – van gezondheidszorg, huisvesting, onderwijs en onderzoek,  tot energie, media, kunst en cultuur. Alles wordt vertaald in geld, de ‘algemene hoer der mensheid’, zoals Shakespeare Timon van Athene laat zeggen.

            Na de liberalisering van het internationale kapitaalverkeer en de afronding van de laatste onderhandelingen in het kader van de General Agreement on Trade and Tariffs is het karakter van de internationale economische orde fundamenteel veranderd. Wij kennen allemaal het verhaal waarom dit goed zou zijn, deze liberalisering van handel en kapitaalverkeer, waarom niemand met verstand zich tegen deze ontwikkeling kan verzetten. Maar ook dat dit geen zin zou hebben, want het zou hier gaan om onvermijdelijke processen, waar niet met mensenhand aan valt te tornen. Natuurnoodwendig’ was de term die in het orthodoxe marxisme werd gebezigd, en het zogenaamd moderne neoliberalisme opereert met precies zo’n voorstelling van historische onvermijdelijkheid.  Maar wij horen langzamerhand ook te weten dat het primaat van de zogenaamde vrije handel in goederen en kapitaal, een primaat boven alle andere maatschappelijke doelstellingen, in meer dan één opzicht geheel andere zaken verhult.

            Productie en handel die niet onderworpen zijn aan regels ter bescherming van mens en maatschappij leiden helemaal niet naar een harmonieuze wereld, die door met elkaar wedijverende marktpartijen in een stabiel evenwicht wordt gehouden. Neem de visvangst op de wereldzeeën. Zeker, er zijn en er worden pogingen gedaan, op Europees niveau en op wereldniveau, om deze enigermate te reguleren. Met eigenlijk geen ander doel dan ervoor zorg te dragen dat de visvangst door kan gaan omdat er  voldoende vissen blijven. Maar deze maatregelen schieten steeds verder tekort. De grote banken bij New Foundland, eeuwenlang de rijkste visgronden van de Atlantische Oceaan, zijn kaal gevist. Er wordt al jaren niets meer gevangen. Dat is wat op wereldschaal dreigt. Gaat de vrijwel ongereguleerde wereldwijde visvangst op deze wijze door, dan is het volgens een recent onderzoek over veertig jaar gedaan met deze tak van sport, als ik het zo mag noemen. Wij zien hier wel heel aanschouwelijk de ‘tragedy of the commons’. Een algemeen goed wordt vernietigd omdat degenen die ervan willen profiteren niet willen inzien dat wedijver tussen hen daartoe leidt.

           

 

De vrije markt als fictie

 

            Als ik op het ministerie de berichten onder ogen krijg van moderne visvangst in de Stille Zuidzee, waar met zestig kilometer brede netten alles wat in het water beweegt genadeloos wordt meegesleurd en verwerkt of vernietigd, ongeacht de mogelijkheden voor de visstand om zich te herstellen van zulke vormen van wat ik ichtische zuivering van de oceaan zou willen noemen, dan bekruipt mij een kille woede en zou ik willen dat onze marine eindelijk iets nuttigs ging doen – daaraan desnoods met geweld een eind te maken. Maar u begrijpt, aan zulke dingen mag ik alleen maar denken en dat ik het nu heb gezegd komt mij zeker op Kamervragen te staan.

            Naar de mening van onze regering vertoont de toestand van de economie op wereldschaal treffende overeenkomst met die van een nationale West-Europese economie in de negentiende eeuw. De hoogste economische wijsheid toen luidde dat de overheid zich niet met de economie moest bemoeien. In Groot-Brittannië werd de eeuwenoude armenzorg afgeschaft. Want deze, zo luidde het oordeel van de politieke en wetenschappelijke machthebbers, verstoorde de werking van de arbeidsmarkt. En als de ‘vrije’ arbeidsmarkt lonen opleverde beneden het bestaansniveau, dan was dat jammer voor degenen die daarmee naar huis moesten, maar  was geen reden om te tornen aan economische wetten. Overigens is dit voorbeeld al niet meer zo gedateerd. In de Verenigde Staten werken tientallen miljoenen voor een loon dat ze niet eens naar huis mee kunnen nemen, om de eenvoudige reden dat dit zo laag is dat ze zich geen woning kunnen permitteren.

            De negentiende eeuw, waar waterzuivering niet bestond, en het weekblad  ‘The Economist’ zich uitsprak tegen de aanleg van riolering in Londen: wat er met hun faecaliën en afvalwater gebeurde, dat was een zaak van de mensen zelf, niet van de overheid.

            Welnu, op wereldschaal zien wij dit patroon terug. Elke mogelijke regulering van het zogenaamde ‘vrij verkeer’ van goederen en diensten en kapitaal (vreemd genoeg echter niet van mensen) wordt als een ontoelaatbare verstoring van marktprocessen afgewezen. Beperkingen vanwege het handhaven of invoeren van fatsoenlijke arbeidsomstandigheden? ‘Rood protectionisme’, schandelijk! Beperkingen vanwege bescherming van de natuur? ‘Groen protectionisme’, schandelijk!

            Wat betreft de internationale handel merk ik op dat het leerstuk van de vrijhandel gebaseerd is op de fameuze uiteenzetting van onze landgenoot, de klassieke econoom David Ricardo, over de voordelen van internationale handel in zijn Principles of Political Economy. Voor sommigen van u is dit nieuw maar iedereen met een rudimentaire kennis van economische theorie is het voorbeeld bekend. Ricardo demonstreerde zijn fameuze argument ten gunste van vrijhandel met de handel tussen Groot-Brittannië en Portugal. Daarin werd Portugese wijn geruild tegen Brits laken.

            In alle boekjes over economische theorie wordt zijn redenering trouwhartig gevolgd. Met als conclusie: vrijhandel is in ieders voordeel. Maar het voorbeeld klopt al niet. De ruil tussen Brits laken en Portugese wijn was historisch helemaal niet gebaseerd op vrije handel. Portugal lag al in de vroege achttiende eeuw in de Britse invloedssfeer. In 1703 kwam het tot een verdrag tussen de beide staten waarbij Portugese wijnen op de Britse markt werden voorgetrokken boven Franse, teneinde de Portugese markt open te stellen voor Brits laken.

            Niemand minder dan Adam Smith, een veel scherpzinniger denker dan waarvoor degenen hem vieren als aartsheilige van het liberalisme, merkte daar al snijdend over op, in zijn The Wealth of Nations, dat dit verdrag ertoe had geleid dat de Britse consument slechtere en duurdere wijn moest kopen dan beter en goedkopere uit Frankrijk.

            Zo is het maar net: vrije handel veronderstelt een speelveld dat voor iedereen op dezelfde wijze toegankelijk is. Dat is nog nooit zo geweest en het zal ook nooit zo zijn. Daarvoor doet de machtspositie van staten ten opzichte van elkaar er veel te veel toe. Afgezien van dit fundamentele tekort aan Ricardo’s theorie zijn er nog twee andere, minstens zo gewichtig. De eerste is dat deze theorie landen vastpint op hun bestaande economie. Portugal moet zich aan wijnbouw houden, het zou economisch immers veel te veel verliezen als het zich zou toeleggen op economisch meer interessante producten. Ander gezegd: de theorie van de vrijhandel bevriest de internationale arbeidsverdeling, en de daarmee gepaard gaande sociaal-economische ongelijkheid. Is het niet opmerkelijk dat een land als de Verenigde Staten, nu de grote kampioen van vrijhandel (behalve dan als het gaat om sectoren waarin het het wereldeconomisch aflegt) zijn status als grootste economische mogendheid in de wereld heeft verworven achter een dichte palissade van importheffingen? Is het agrarische Duitsland, zijn Japan en later de Oost-Aziatische ‘tijgers’ dankzij het openstellen van hun markten tot welvarende staten opgeklommen? Nee toch! Allemaal zijn zij opgekomen door zich van de wereldmarkt, van vrijhandel af te sluiten op terreinen van strategisch belang. Het is toch wel opmerkelijk dat de rijke wereld nu het arme deel recepten aansmeert die het zelf nooit heeft willen slikken en met recht niet.

            Wij zijn onderdeel van deze rijke wereld, maar wij zullen op de plaatsen waar dat aan de orde is, in het vervolg ons met kracht verzetten tegen een wereldhandelspolitiek die de bestaande ongelijkheid vergroot in plaats van verkleint. En wij zullen ons daarbij onder andere laten leiden door het uitgangspunt dat economische efficiency niet het hoogste goed is. Wij zullen bij voorbeeld de Europese landbouw niet aan de zogenaamde vrije wereldmarkt overlaten. Niet vanwege economische overwegingen, maar omdat wij het vanuit andere oogpunten, sociaal zowel als ecologisch, onaanvaardbaar vinden dat het Europese platteland een woestijn in meer dan één opzicht verwordt.

 

Het kapitalisme aan banden leggen

 

              In West-Europese staten is langs de weg van vallen en opstaan in de afgelopen 150 jaar een sociaal-economische orde ontstaan die het kapitalisme aan banden heeft gelegd, die zich niet heeft laten onderwerpen aan de zogenaamde tucht van de markt, maar deze juist heeft ingebed in de tucht van het streven naar een samenleving waarin de ontwikkeling van ieder individu de voorwaarde is tot de ontwikkeling van de maatschappij als geheel.  En omgekeerd, waar een op niets dan macht en kans gebaseerde ongelijkheid in levenskansen gedempt is tot min of meer redelijke verhoudingen. Ook deze samenlevingen zijn niet ideaal, en beter dan wie ook weten de partijen die deze regering vormen dat een utopie niet alleen nooit gerealiseerd kan worden, maar dat dit ook maar beter is. In onze ogen is politiek een Sisyphus-arbeid die geen eind vindt, maar zich bewijst in het voorkomen van leed, oorlog en grove ongelijkheid.

            Juist daarom willen wij dat de arrangementen die van dit kleine deel van de wereld het meest welvarende en gelukkige hebben gemaakt wereldwijd worden georganiseerd. En dat vereist allereerst dat bestaande regelingen die dit belemmeren uit de weg worden geruimd. De algemene lijn is duidelijk. Op tal van terreinen moeten er overkoepelende regelingen tot stand komen die de ongeremde werking van het kapitalisme aan banden leggen, zowel vanuit het oogpunt van een rechtvaardiger en gelukkiger wereldmaatschappij als om te voorkomen dat de door onberaden liberalisering sterk toegenomen instabiliteit van de internationale economie tot een mondiale catastrofe leidt, waarbij vergeleken  de depressie van de jaren dertig niet meer dan een conjuncturele dip zou zijn. Maar ook om te voorkomen dat het beslag van een nog steeds groeiende wereldbevolking op de natuur tot diens uitputting leidt, zoals ik heb laten zien aan de hand van het voorbeeld van de wereldwijde visvangst.

            Op nationaal niveau is dat tegen het eind van de negentiende eeuw redelijk gelukt. Standaarden voor melk en water, gemeentelijke energiebedrijven, keuringsdiensten voor waren kwamen tot stand om de burgers te garanderen dat zij letterlijk waar voor hun geld kregen. Maar dat was uiteindelijk het werk van een nationale overheid. En die bestaat niet op mondiaal niveau. Op wereldniveau hebben wij te maken met een groot aantal regimes die elk voor zich een bepaald terrein reguleren, maar afhankelijk zijn van de medewerking van nationale staten Dat gaat redelijk als het gaat technische zaken als het postverkeer betreft, al iets minder als het gaat om moderne communicatietechnieken als het internet, maar het gaat helemaal niet op die terreinen waar de afzonderlijke belangen van staten de overhand hebben op het gemeenschappelijk belang van allen.

            Dat vereiste enerzijds niet een wereldregering, die door Immanuel Kant al werd beschouwd als een potentiële wereldtirannie, maar wel het streven naar veel verder gaande mondiale afspraken. Om één concreet voorbeeld te noemen: onze regering gaat zich sterk maken om de internationale handel te laten reguleren volgens de voorstellen die John Maynard Keynes in1944 inBretton Woods deed, maar toen door het Amerikaanse kapitaal en zijn representanten in de Amerikaanse regering werd verworpen, omdat het de hegemonie van de Verenigde Staten niet ongemoeid zou laten. Keynes wilde een mondiale bank, met een eigen valuta, de ‘bancor’. Elke staat zou elk jaar belast worden op basis van zijn handelsbalans met de bank. Landen met een deficit zouden daarover rente moeten betalen op hun ‘bancor’-rekening, maar ook hun eigen munt moeten devalueren. Maar landen met een surplus zouden daarover eveneens rente moeten betalen, en hun munt moeten opwaarderen. Deze mechanismen zouden leiden tot een bescheiden herverdeling tussen rijke en arme landen, maar tegelijkertijd prikkelen tot fiscale behoedzaamheid en grotere investeringen in arme landen. Zo’n systeem zou ertoe leiden dat de meest succesvolle handelsnaties hun positie niet zouden kunnen handhaven met behulp van een zwakke munt – zoals de VS nu doen, en dat zwakkere staten juist zouden worden geholpen overeind te blijven. Een ander voorbeeld: een of ander wereldwijde vorm van belasting op het ongeremde kapitaalverkeer, zoals de Tobintax; weer een ander anti-monopolistische maatregelen tegen grote ondernemingen.

 

Rechtvaardigheid en gelijkheid

 

            Wij zijn niet tegen ‘de markt’, zoals onze tegenstanders vaak beweren. Integendeel, wij willen dat op tal van terreinen markten echt gaan bestaan, in plaats van pseudomarkten te laten bestaan die in feite neerkomen op monopolies of oligopolies. Wij vinden ook dat markten, waar ze ten dienste staan van het algemeen welzijn, bevorderd moeten worden. Maar dat vereist ofwel nationale, ofwel supranationale regulering. Want, om een andere aartsheilige van het liberalisme, Friedrich von Hayek, te citeren: markten mogen dan onovertroffen zijn in de allocatie van vraag en aanbod, rechtvaardig zijn zij niet. Daarom is het noodzakelijk dat markten worden gebreideld op basis van waarden als rechtvaardigheid en gelijkheid.  Wij gaan dat nastreven.

            Maar daarnaast vinden wij dat zolang op supranationaal niveau geen bindende afspraken kunnen worden gemaakt, wij dat wel gaan doen op nationaal niveau, en als het kan op Europees niveau. Het is te gemakkelijk om dat af te doen als symboolpolitiek, of misschien is het wel juist om het zo voor te stelen: symbool, voorbeeld. Toen Maleisië tijdens de Oost-Aziatische financiële crisis eenzijdig een verbod afkondigde op het wegsluizen van investeringen op korte termijn in dat land, kwam er ook een luid geroep van het internationale kapitaal. Maleisië heeft eronder geleden – maar minder dan de rest van Oost-Azië dat zo leerde wat de kosten van individueel laten lopen zijn tegenover de voordelen van gezamenlijk optreden.

            U begrijpt dat ik in deze toespraak niet het achterste van mijn tong laat zien. Maar ik hoop wel duidelijk te hebben gemaakt wat de stootrichting van het buitenlands beleid van deze nieuwe regering is, en dat geldt niet alleen voor mijn departement, maar ook voor andere, Defensie en Economische Zaken, waarvan de collega-bewindslieden mij hebben gemachtigd in dit geval ook namens hen te spreken. Want dat is het andere uitgangspunt van deze regering: wij willen niet langer dat de buitenlandse politiek van ons land in feite gefragmenteerd blijft, maar dat wij allen dezelfde boodschap uitdragen en proberen te realiseren.

            Ik hoop dat ik u duidelijk heb gemaakt waar wij voor staan. Ook al kan en mag ik niet verder gaan dan een schets van de richting die wij willen inslaan. Ik vat onze boodschap nog één keer samen. Wij behoren tot het rijke deel van de wereld, dat onevenredig van de werking van de huidige wereldeconomie profiteert. Wij vinden dat geen reden tot genoegzaamheid, geen reden om ons daarbij neer te leggen. Want de werking van de wereldeconomie leidt onvermijdelijk tot een catastrofe. Wij mogen dan eerste klas passagiers zijn, wij bevinden ons wel aan boord van een Titanic.

            Wij gaan daarom op alle plaatsen waar wij vertegenwoordigd zijn, in alle internationale lichamen en organisaties waarvan wij lid zijn, systematisch positie kiezen tegen de status quo. Wij zullen ons daarvan niet met een beroep op Atlantische of Europese solidariteit laten weerhouden. Wij zullen vanzelfsprekend steeds blijven proberen onze vrienden en bondgenoten tot medestander in ons streven te maken. Natuurlijk kan ons land niet in zijn eentje de internationale wet verzetten. Maar laten wij ons zelf ook niet te klein maken. Wij behoren tot het half dozijn welvarendste, best georganiseerde, gezondste en gelukkigste landen ter wereld. Wij vertegenwoordigen een aanzienlijke economische macht. Alleen ons voorbeeld al zal indruk maken, ook al zullen de meeste van onze initiatieven en standpunten zeker op korte termijn geen succes boeken. Maar wie was het die zei dat het niet nodig was om te slagen om toch te beginnen?

            Dames en heren, dit is ons program als het gaat om de wereld. Wij zullen er voor strijden in de Kamer; wij zullen ervoor strijden in de Europese Raad, in de Algemene Vergadering van de Verenigde Natie, in de Veiligheidsraad, als wij daar toegang tot krijgen. Wij zullen ervoor strijden op de bijeenkomsten van de Wereldhandelsorganisatie, op de vergaderingen van de Wereldbank, op het overleg van het Internationaal Monetair Fonds. Wij zullen het met kracht naar voren brengen in elke bijeenkomst waar ons land met anderen overleg pleegt over vraagstukken van internationale veiligheid, veiligheid in militair zowel als ecologisch opzicht. Wij zullen ons standpunt publiekelijk zowel als in de internationale achterkamers met kracht naar voren brengen.

            Nooit zullen wij opgeven.

 

Verboden toespraken, nr V, 12 december 2006; Instituut Clingendael, Den Haag, januari 2007.

Anoniem verschenen ‘redevoering’.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Geschriften van een intellectuele glazenwasser.
Datum verschijning
28-11-2009

« Terug naar het overzicht