VREDE DOOR APPEASEMENT

Het begrip 'appeasement' staat sinds 1938 in een slechte reuk. De Britse premier Neville Chamberlain dacht toen peace for our time te hebben gerealiseerd door in Munchen akkoord te gaan met Hitlers eis: de ontmanteling en onderwerping van Tsjecho-Slowakije.

Sindsdien staat appeasement voor laffe tegemoetkoming aan tegenstanders. Zo wordt het begrip ook door de huidige regering in Washington gebruikt, om afstand te nemen van Europa. Dat is uit op appeasement met 'schurkenstaten' als Irak - omdat het te zwak is om gewapenderhand tegen Saddam Hoessein op te treden. Een echte superstaat maakt echter gebruik van zijn militaire macht om aan ongewenste toestanden in de wereld een eind te maken. (Zonder probleem wist Amerika indertijd het marxistisch-leninistische bewind op de Caribische eilandstaat Grenada, 60 duizend inwoners, militair te verslaan.)

Dat is de teneur in regeringskringen in Washington: de enig overgebleven supermacht moet onverveerd met militaire middelen de zaken in de wereld naar zijn hand zetten. Internationale verdragen zijn alleen maar handenbinders, evenals bondgenootschappen als de NAVO.

Appeasement had voor 1938 een heel andere betekenis. De Brits-Amerikaanse historicus Paul Kennedy heeft jaren geleden uiteengezet dat het Britse Rijk vanaf 1865 welbewust een traditie van appeasement heeft gevolgd. Het Britse Rijk was toen wat Amerika nu is: de hegemoniale mogendheid in wereldeconomie en -politiek.

Appeasement betekende oorspronkelijk het beslechten van internationale geschillen door middel van overleg, met de bereidheid tot compromis, waarbij gewapende strijd werd uitgesloten als te kostbaar en te gevaarlijk. Die traditie begon met het eerste kabinet onder leiding van de grote liberaal William Gladstone, maar is daarna volgens Kennedy de rode draad in de Britse buitenlandse politiek gebleven, tot aan het eind van de jaren dertig van de twintigste eeuw toen bleek dat zo'n politiek met Hitler averechts werkte.

In de periode daarvoor was appeasement een verstandige strategie voor wat toen wereldmacht nummer een was - ook al was deze aan een geleidelijke neergang begonnen. Appeasement was gebaseerd op vier met elkaar verweven uitgangspunten. Het eerste was ethisch. De politieke elites in Groot-Brittannie onderschreven principes van internationale arbitrage en hadden een afkeer van oorlog.

In de tweede plaats had het Verenigd Koninkrijk er, als kern van de wereldeconomie, alle belang bij dat deze niet door oorlog zou worden verstoord. Vrede was nationaal belang.

Als mogendheid met een imperium 'waar de zon nooit onder gaat' had Groot-Brittannie voorts wereldwijd politieke belangen, die het nooit allemaal tegelijkertijd militair kon handhaven. Juist zijn positie als wereldmacht dwong het daarom tot een terughoudende politiek.

Ten slotte maakte de geleidelijke democratisering het voor regeringen steeds moeilijker belastinggeld te spenderen aan militaire uitgaven, in plaats van aan lotsverbetering van de eigen bevolking.

Deze politiek van appeasement, die ook door conservatieve regeringen werd voortgezet, legde Groot-Brittannie geen windeieren. Zeker tot 1914, het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, kon het met een minimum aan kosten zijn eminente positie in de wereld handhaven. (De Eerste Wereldoorlog werd pas onvermijdelijk toen Duitsland een Brits voorstel negeerde om het geschil tussen Oostenrijk-Hongarije en Servie te beslechten via een traditionele topconferentie van de grote mogendheden.)

Deze tamelijk succesvolle Britse traditie van pragmatische appeasement laat zich lezen als een vrij pijnlijke terechtwijzing aan het adres van de Amerikaanse regering. Deze maakt steeds onverbloemder duidelijk dat het gebruik van militaire macht bij uitstek het kenmerk van een supermogendheid moet zijn. In het veelbesproken artikel Power and Weakness van Robert Kagan, een intellectuele verdediging van de 'filosofie' van president George W. Bush en zijn team, wordt scherp verschil gemaakt tussen de politiek van supermogendheid Amerika en die van het 'zachte' Europa. De eerste moet vertrouwen op militaire macht, de tweede zwijmelt in appeasement (in de betekenis sinds Munchen).

Natuurlijk verschilt de Amerikaanse positie nu van die van het Verenigd Koninkrijk van 1865 tot 1914 (of 1939). Maar niet zoveel als wordt gedacht. Ik ben geneigd het Amerikaanse unilateralisme als een teken van zwakte te zien. Een Amerikaanse regering, economisch, politiek en moreel zeker van zijn zaak, zou er alles aan gelegen zijn om de internationale rechtsorde te versterken. Zij zou van de voordelen van de klassieke traditie van appeasement willen profiteren, in plaats van voortdurend met (te dure) wapens te rammelen. Daar ziet het echter niet naar uit. Onlangs nam het Congres een wet aan die het Amerika toestaat Nederland binnen te vallen indien in Den Haag van oorlogsmisdaden verdachte Amerikaanse militairen in arrest zitten. Zotter bewijs van Amerikaanse grootheidswaan valt niet te verzinnen.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
17-08-2002

« Terug naar het overzicht