Wartaal over sociaal kapitalisme
Dat Marx veel invloed heeft gehad op het beeld van het kapitalisme klopt. Dat is niet de schuld van schrijvers en kunstenaars, maar van de realiteit, zegt Bart Tromp.
Het is te hopen dat het eerste deel van de tetralogie van Deirdre McCloskey over de voordelen van het kapitalisme deugdelijker is dan wat ze daarover in de Volkskrant van afgelopen zaterdag (Economie, 5 augustus) te berde bracht. Nu komt een interview altijd voor rekening van de interviewer. Die stelt de vragen en registreert de antwoorden. Maar de opgetekende antwoorden getuigen van een onthutsende onnozelheid.
De boodschap van Deirdre McCloskey luidt dat ‘de markt betere mensen van ons maakt. Want het kapitalisme draait uiteindelijk niet om concurrentie, maar om samenwerking’. Dit willen academici, romanschrijvers en kunstenaars volgens haar maar niet inzien. Ze menen dat kapitalisme en commercie de mensen corrupt maken. Waar halen zij dat vandaan? Volgens mevrouw McCloskey hebben ze dat, rechtstreeks of indirect, van Marx. Van Karl Marx! ‘Marx heeft zijn hele leven nooit een stap in een fabriek gezet! Wat wist hij nou van een burgerlijk, werkend leven af?’
Als we haar moeten geloven, heeft hij ook de pen gevoerd bij televisieseries als Dallas en Hollywoodfilms als Wall Street. De topman van Enron, Kenneth Lay (die kort geleden overleed, vóór zijn veroordeling wegens zwendel), heeft zijn frauduleuze gedrag als kapitalist volgens haar te danken aan zijn docent economie. Die moet weer van Marx hebben geleerd dat een zakenman zich hebzuchtig en zonder scrupules hoort te gedragen, want de staf van de economische faculteit van de Universiteit van Missouri, waar Lay studeerde, bestond vanzelfsprekend uit zulke ‘marxisten’.
Moeten wij nu werkelijk geloven dat de zakenlui die niet voortdurend liefdevol met hun concurrenten samenwerken met slechts het heil van hun consumenten voor ogen, dat enkel doen omdat ze ooit marxistisch zijn geïndoctrineerd?
Dan krijgen schrijvers en kunstenaars ervan langs, omdat zij een negatief beeld van het kapitalisme schetsen. McCloskey voert in het interview als voorbeeld Charles Dickens’ Hard Times op. Maar ze had ook andere romans kunnen noemen. Wat ze in ieder geval niet kan beweren, is dat schrijvers als Dickens en Balzac, die een schrijnend beeld geven van het kapitalisme van hun dagen, daarbij waren beïnvloed door Marx.
Het omgekeerde geldt wel. Marx waardeerde Dickens en Balzac – hij was zelfs van plan een aparte studie te wijden aan de laatste als ‘anatoom van de burgerlijke maatschappij’.
Balzac, geenszins links, wist uit eigen ervaring wat de werking van het kapitalisme in het toenmalige Frankrijk inhield, zoals Dickens, die bij mijn weten ook nooit een fabriek of een weeshuis van binnen heeft gezien, heel goed wist hoe het kapitalisme van zijn dagen werkte, of het nu om Oliver Twist of om David Copperfield ging. Karl Marx heeft inderdaad evenmin een fabriek bezocht. Maar hij wist waarover hij het had. Hij baseerde zich op officiële rapporten daaromtrent, evenzeer als op een overvloed aan documentatie, trouw lezer als hij was van onder andere The Economist. En vergeet niet zijn tientallen lang durende vriendschap en samenwerking met Friedrich Engels, zelf manager van een fabriek, die een gruwelijk beeld van de arbeidsomstandigheden in de Britse industrie had gegeven in zijn meesterwerk, De toestand van de arbeidende klassen in Engeland.
Inderdaad heeft Marx, meer dan Balzac en Dickens en andere contemporaine schrijvers en kunstenaars, invloed gehad op het beeld van kapitalisme dat nog altijd bestaat, ondanks alle pogingen van ‘moderne’ economen en politici om het bestaan van zoiets als ‘kapitalisme’ zonder meer te ontkennen.
Dat dit beeld beklijft, heeft niet te maken met het feit dat het zou voortkomen uit de verkeerde denkbeelden van schrijvers, kunstenaars en intellectuelen, al dan niet in het voetspoor van Marx. Het komt gewoon overeen met de werkelijkheid.
Aangetekend moet dan wel worden dat Marx nergens ‘de kapitalist’ als een moreel verwerpelijk iemand voorstelt, maar als de verpersoonlijking van een rol die hem (en tegenwoordig ook haar) geen andere keus laat dan rendement, winstbejag, marktaandeel, et cetera boven andere doelen en waarden te stellen.
Het verbijsterende relaas van Barbara Ehrenreich over leven aan de onderkant van de Amerikaanse samenleving, waar je te weinig verdient om van te kunnen leven, wordt door McCloskey afgedaan met ‘cijfers over arbeidstevredenheid die laten zien dat het wel meevalt’.
Wat zijn dit voor wereldvreemde uitspraken? Het begint al met McCloskey’s gelijkstelling van kapitalisme met ‘de markt’. Dat is naïef: ‘de markt’ is de ideologie van het kapitalisme, maar zoals Immanuel Wallerstein, de grote historicus van het moderne kapitalisme, stelt: ‘de vrije markt is de doodsvijand van het kapitalisme’.
Kapitalisme bestaat bij het de gratie van het uitschakelen van marktwerking en de vorming van monopolies en quasi-monopolies. In een werkelijk vrije markt zouden immers ontelbaar veel producenten aan ontelbaar veel consumenten eenzelfde waar aanbieden, met als gevolg dat de winst tot nul daalt.
Het kan haast niet anders dan dat McCloskey een intelligenter boek heeft geschreven dan dit interview doet vermoeden. Dat maakt de aandacht die de Volkskrant in deze vorm eraan heeft besteed des te eigenaardiger.
Bart Tromp in: de Volkskrant van 08-08-2006.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- De Volkskrant
- Datum verschijning
- 08-08-2006