Wat nu?


'HET JOEGOSLAVISCHE LEGER is een laffe krijgsmacht,' berichtten militaire waarnemers van de Europese Gemeenschap in september 1991 over de oorlog in Kroatie. 'Wanneer het zou weten dat het twintig minuten nadat het een ziekenhuis had gebombardeerd, zelf een beschieting met zware artillerie te wachten stond, zou het dit eerste niet durven.'

Tweeeneenhalf jaar later is het eindelijk mogelijk de waarde van deze geheimgehouden (maar uitgelekte) beoordeling te bepalen. Tweeeneenhalf jaar lang immers hebben de Joegoslavische - inmiddels klein-Joegoslavische - strijdkrachten zelf nooit enig serieus risico gelopen met hun geschiet op weerloze burgers. Door de 'internationale gemeenschap' zijn zij weliswaar regelmatig bedreigd met laatste waarschuwingen, maar daarbij werd steevast meteen verklaard dat niets zou worden ondernomen wanneer men ze aan zijn laars lapte.

Het ultimatum van afgelopen zondag was van een ander kaliber. Voornamelijk omdat het niet alleen aan de (Bosnische) Serviers was gericht, maar nog meer aan degenen die het uitvaardigden. Het ging hier om de klassieke boodschap: 'Hou me vast of ik bega een ongeluk.'

Een ongeluk is het niet geworden. Niet vanwege de zonderlinge interventie van Rusland, die de Servische leiders in staat stelde aan de geest van het ultimatum te voldoen zonder in eigen ogen gezichtsverlies te leiden. Men gunt de Russische diplomatie haar moment van - naar eigen zeggen - goedkope glorie en de Bosnische Serviers het feest waarmee zij hun aftocht vierden, zolang maar een ding duidelijk blijft: de eerste keer dat de laatsten met een geloofwaardige militaire dreiging zijn geconfronteerd, hebben zij bakzeil gehaald. Voor het eerst in bijna twee jaar worden er niet elke dag in Sarajevo mensen gedood en gewond door granaten.

Het is hierna op zijn minst plausibel dat een eerder voet bij stuk houden van Europese Unie, Verenigde Naties en Navo de oorlog had kunnen stoppen of temperen. Maar met die constatering schieten wij nu niet veel op, al zou het al die 'realpolitische' wijsneuzen die elke interventie steeds hebben afgewezen en steeds maar weer het 'vredesproces' de ruimte wilden geven, tot een welkome periode van stilzwijgen horen te brengen.

Het succes van het ultimatum is echter iets anders dan een eind aan de oorlog of een regeling van de Joegoslavische kwestie. De verwarde opluchting die na het verlopen van het ultimatum in het Westen is uitgebroken, maakt beter dan wat ook duidelijk dat het hier om een gesoleerde noodgreep ging, niet om een stap in een bepaalde politiek.

Die politiek is er nog steeds niet. Maar het is nog niet te laat om het relatieve ontzet van Sarajevo - de belegering gaat met andere middelen door - als eerste stap in een nieuwe politiek te gebruiken. Uitgangspunt van die politiek zou niet een of andere door wapengeweld en terreur afgedwongen deling van Bosnie moeten zijn, maar herstel van de integriteit van de Bosnische staat op federale grondslag.

Het principe dat de grenzen in Europa niet door militaire agressie kunnen worden veranderd, moet beter laat dan nooit gehonoreerd worden. Dat is in ieders belang, ook dat van Rusland, waarvan men schijnt te vergeten dat het sinds de onafhankelijkheid van Oekraine en Wit-Rusland duizenden kilometers van de Balkan verwijderd ligt. Op hun beurt herinneren de Serviers zich niet erg goed hoe hun 'Slavische broederschap' met de Russen vanaf de eerste mislukte Servische opstand tegen de Turken in 1806 tot en met de bevrijding van Belgrado in 1944 hun nooit veel voordeel, maar wel veel ellende heeft bezorgd.

Het tweede uitgangspunt voor vrede in Bosnie is een regeling die nationale minderheden, of althans degenen die daartoe gerekend willen worden, rechten en bescherming geeft. Zonder dat is een vreedzaam leven nergens op de Balkan, nergens in Oost-Europa, nergens in de voormalige Sovjet-Unie, en ook niet in West-Europa mogelijk. In beginsel zijn de elementen van zo'n regeling er al lang: ze zijn indertijd uitgedokterd door Lord Carrington en Lord Owen en vastgesteld op internationale conferenties.

Maar daarmee komen wij op een derde uitgangspunt: vrede in Bosnie, en vrede in voormalig Joegoslavie, is alleen maar mogelijk als deze wordt gegarandeerd door de grote mogendheden. Dat wil in dit geval zeggen: de Verenigde Staten, geholpen door de Europese Unie en eventueel Rusland. Op de weigering dat te doen is tot nu toe elke mogelijke overeenkomst gestrand.

Elke andere politiek leidt tot voortzetting van de oorlog en de vrijwel zekere uitbreiding ervan. Wat voor zin heeft het om, zoals Rusland en Frankrijk nu willen, Sarajevo onder bestuur van de Verenigde Naties te plaatsen? Het probleem van de hoofdstad van Bosnie, een erkend VN-lid, is niet dat deze slecht bestuurd wordt, maar dat zij wordt belegerd. Waarom zouden de VN, die hun bestuurlijke incompetentie ook in Joegoslavie al overtuigend hebben bewezen, het beter doen dan het wettige stadsbestuur?

Een ander voorstel is, in varianten: de methode-Sarajevo toepassen op andere 'safe havens' en op Mostar. De kwestie is: als dat lukt, wat dan? Zonder een helder en duidelijk doel heeft het geen zin om nu eens hier en dan weer daar ultimata te stellen en conferenties te beleggen.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
23-02-1994

« Terug naar het overzicht