Weerzien met Camus

ZE ZIJN NU allebei allang dood. Albert Camus stierf op 4 januari 1960, nog maar 46 jaar oud. Hij was van zijn huis in de Provence op weg naar Parijs, om van daaruit naar Amsterdam te reizen, toen de door zijn vriend Michel Gallimard bestuurde auto uit de bocht vloog. Jean-Paul Sartre, acht jaar ouder dan Camus, overleefde hem twintig jaar. Hij overleed, fysiek en psychisch afgetakeld, op 4 april 1980.

Hun namen zijn altijd aan elkaar gekoppeld, zozeer zelfs dat de echtgenote van Camus het nooit heeft aangedurfd zijn onvoltooide roman Le premier homme postuum te publiceren. Pas in 1994 is dat door zijn dochter Catherine gedaan. Eerder was het intellectuele klimaat in Parijs daarvoor niet gunstig.

Vorig jaar verscheen een kolossale biografie van Camus van de hand van Olivier Todd. Todd nam in 1981 in een fascinerend boek afscheid van Sartre, die hem zijn 'rebelse zoon' had genoemd. Zo heet dat boek ook in het Frans: Un fils rebelle; in het Nederlands is het vertaald als De mandarijn van Parijs, Een kritische blik op Sartre (1983). De strekking ervan komt tot uitdrukking in het citaat waarmee een interview met Todd uit 1982 (in Vrij Nederland) opende: 'Parijs is vol van de kadavers en de gewonden die Sartre op zijn geweten heeft.'

De schaduw van Sartre is nu wel definitief van Camus weggevallen. Sartres reputatie als exemplarisch links intellectueel was tegen het eind van zijn leven al gekelderd; zijn filosofie is steeds verder genegeerd. De postume publicatie van het tweede deel van Sartres politiek-filosofische hoofdwerk Critique de la raison dialectique trok in 1985 zelfs in Parijs geen enkele aandacht.

De associatie van de namen Sartre en Camus in de jaren veertig was eigenlijk vanaf het begin gebaseerd op een misverstand, namelijk dat beiden exponenten waren van de nieuwe filosofie van het existentialisme. Er gaapt echter een ware afgrond tussen de duistere en uiteindelijk steriele en op de frisse filosofie van Heidegger geente gedachtenconstructies van Sartre in L'Etre et le neant en Camus' 'natuurlijke' ontdekking van het absurde van de menselijke conditie.

Dat verschil is wellicht mede de oorzaak van de politieke meningsverschillen die in de jaren vijftig tot hun breuk leidden. Sartre heeft dat heel goed onder woorden gebracht na de dood van Camus, toen hij schreef dat Camus 'de hedendaagse erfgenaam was van dat oude geslacht van moralisten, wiens werk misschien wel het meest originele product van de Franse literatuur vormt'.

In zijn recent verschenen en uiterst leesbare studie over Camus citeert Ger Verrips deze woorden van Sartre, maar tekent er wel bij aan dat Sartre over werk en opvattingen van Camus daarna voorgoed zweeg. Trouwens, ook in het conflict dat tot hun breuk leidde, zweeg Sartre aanvankelijk. Hij liet het vuile werk over aan zijn onderknuppel Francis Jeanson, die Camus' De mens in opstand (1951) in Sartres Les temps modernes aanviel als 'mooischrijverij', 'een pseudo-filosofie van een pseudo-verhaal over de Revolutie', met als uitkomst 'een Rode Kruis-moraal'. Een gekwetste Camus richtte zich over het hoofd van Jeanson heen tot 'Monsieur le Directeur', waarop Sartre antwoordde met een stuk waarin hij Camus vooral als dilettant en filosofisch amateur neerzette: 'Ik durf u niet aan te raden L'Etre et le neant te gaan lezen, u zou het onnodig zwaar vinden, u haat moeilijke gedachtengangen.'

Daar ging het conflict ook om: de telg uit de gegoede bourgeoisie, opgeleid aan de eliteschool Ecole Normale Superieur en de beste universiteiten in Frankrijk en Duitsland, tegenover het kind uit de sloppenwijken van Algiers, dat zijn literaire en filosofische denkbeelden ongeschoold had ontwikkeld.

De kern van hun geschil was echter dat Camus terreur en geweld nooit te rechtvaardigen achtte, ook niet in dienst van linkse idealen, terwijl Sartre anticommunisme het ergste achtte waaraan een intellectueel zich schuldig kon maken. Dat was in 1952; later, in het eerste deel van Critique de la raison dialectique (en in het voorwoord tot Fanons Verworpenen der aarde, een beknopte samenvatting van zijn politieke denken) bleek dat Sartre nog veel verder ging en juist geweld en terreur als noodzakelijk en bevrijdend zag. Zijn waardering van Camus als 'moralist' was in werkelijkheid een vervloeking, want de idee van een universele menselijke moraal wordt door Sartre als een gruwelijke misvatting beschouwd.

Na die aanval van Sartre telde Camus, net als Raymond Aron, niet meer mee in intellectueel Parijs, maar gelezen werden zijn boeken wel, net als zijn toneelstukken gespeeld werden. De bekroning volgde in 1957, met de Nobelprijs voor literatuur voor de grootste Noord-Afrikaanse auteur sinds Augustinus.

De verdienste van de monografie van Verrips is de omgekeerde van die van dit stuk: Camus wordt losgemaakt van de noch voor zijn werk noch voor zijn leven werkelijk belangrijke associatie met Sartre. Zijn beschouwing over de romans, essays en toneelstukken is verhelderend, de beschrijving van het leven van Camus indringend en soms ontroerend. L'Etranger, La Peste en L'Homme revolte zijn klassieke werken geworden, maar pas uit dit boek leerde ik dat het toneel toch de centrale rol in Camus' leven innam. Toen hij verongelukte, wist hij niet dat de minister van Cultuur, Andre Malraux, hem tot artistiek leider van een van de theaters in Parijs had benoemd.

Ger Verrips: Albert Camus, Een leven tegen de leugen, Amsterdam, uitgeverij Balans, 1997 (186 blz.) ISBN 90 5018 351 4

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
20-08-1997

« Terug naar het overzicht