‘Zelfstandigheidspolitiek’


Elsevier 10-04-2004

Plaatst men een kikvors in een pan niet al te koud water, dan zal die zich daarin wel bevinden. Wie daarna de pan op een verwarmingsbron zet, zal merken dat de geleidelijke verhitting het diertje niet tot een reactie prikkelt. Tot het water te heet is geworden. Dan is het te laat.

Dit scenario ligt ten grondslag aan de pas verschenen notitie van het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen ‘Clingendael’, De herontdekking van de wereld. Ruim vijftig jaar zijn het Atlantisch bondgenootschap, de NAVO, en de Europese integratie de vanzelfsprekende fundamenten van de buitenlandse politiek van ons land geweest. Het was een mooie positie. De Atlantische kaart kon altijd worden uitgespeeld tegen een al te klemmende druk van ‘Europa’, en vice versa. Zo verschafte Nederland zich een optimale speelruimte in de internationale politiek.

De Clingendael-notitie constateert dat deze fundamenten niet langer onaangetast zijn. Sinds het aantreden van de regering Bush jr, sinds 11 september 2001, is het Atlantisch fundament vergruizeld. De huidige Amerikaanse regering wil niet meer bondgenootschappelijk overleg in het kader van de NAVO, maar behandelt NAVO-leden als vazallen die op Amerikaanse voorwaarden mee mogen werken aan een Amerikaanse politiek waarover ze zelf niets hebben te zeggen.
Is dit een structurele wijziging van de Amerikaanse buitenlandse politiek na vijftig jaar multilaterale samenwerking? Of zal het bewind van president Bush jr een raar intermezzo zijn? Een open vraag.

De Europese kaart is voor Nederland steeds kleiner geworden. Niet alleen getalsmatig: met 25 leden van de EU heeft ons land per definitie een zwakkere positie dan toen het één van de zes staten was die in 1950 met de Europese integratie begonnen. Maar die verzwakking is ook onvermijdelijk omdat het onvermijdelijk is dat de drie (Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië) tot zes (plus Spanje, Italië, Polen) grootste landen voortaan met elkaar tot een overeenstemming zullen proberen te komen die de anderen het nakijken geeft.

Kortom: de Nederlandse kikvors moet uit de pan springen voordat het water te heet wordt. Nederland moet zijn gezapigheid overwinnen, als het gaat om zijn positie in de wereld, hoe die te handhaven en nog liever te verbeteren. 

De Clingendael-notitie doet daartoe een poging. Vandaar de titel: de Nederlandse politiek, maar ook het Nederlandse bedrijfsleven, moet zich geestelijk los maken van de gedachte dat wij kunnen blijven poedelen in de pan waarin wij ons de afgelopen halve eeuw zo prettig voelden.
Dit betekent niet dat Nederland de Atlantische connectie moet doorsnijden, laat staan dat het afscheid van de EU zou moeten nemen. Dat is mogelijk noch wenselijk. Ook als de Atlantische band twijfelachtiger wordt, zal Nederland politiek en economisch steeds meer aangewezen zijn op Europa. Maar dat is geen argument voor voortzetting van het huidige buitenlandse beleid. 

Dat komt er enerzijds op neer dat ons land zich zijn buitenlandse politiek grotendeels laat dicteren door Washington, zoals in de kwestie Irak – met als dank een ontbijt voor de Nederlandse minister-president en zijn makkers in het Witte Huis. Zelfs warm avondeten leveren 1200 mariniers in Irak niet op in Washington.

En terwijl de regering van de VS steeds verdergaande eisen stelt als het gaat om persoonlijke gegevens van reizigers uit EU-lidstaten naar de VS, weigert die regering dezelfde eisen te laten stellen aan Amerikanen die naar de EU komen. Het is maar één voorbeeld uit vele van de kolonialistische opstelling die Washington zich meent te kunnen veroorloven ten opzichte van trouwe bondgenoten.

Anderzijds is Europa voor Nederland allang niet meer een veilige haven. Van een gemeenschappelijke buitenlandse politiek is geen sprake, ondanks alle verklaringen en verdragen, en dat zal niet beter worden met de toetreding van tien nieuwe lidstaten, volgende maand.

In de Clingendael-notitie pleit ik daarom voor een grondige bezinning op de positie van Nederland: een daarop gebaseerde nieuwe ‘zelfstandigheidspolitiek’. Die term heb ik niet zomaar bedacht. Ze is een moedwillige zowel als ironische verwijzing naar de periode 1839-1940. Toen gebruikte Nederland de term ‘zelfstandigheidspolitiek’ ter aanduiding van de eigen positie in het wirwar van de Europese betrekkingen. Die politiek was succesvol – tot 10 mei 1940. Een nieuwe ‘zelfstandigheidspolitiek’ baseert zich op de transatlantische en Europese verankering. 

Maar laat het daar niet bij, zoals ik volgende week ga uitleggen. 

Bart Tromp

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
10-04-2004

« Terug naar het overzicht